Wederopbouw

Van vissersplaats tot industriestad; Vlaardingen verandert en breidt uit

De term wederopbouw wordt in Nederland vanaf 1940 gebruikt voor vervangende nieuwbouw van door oorlogsgeweld vernielde gebouwen. Na 1945 komt de periode van wederopbouw pas echt op gang. Er volgt een tijd met massale bouwwerkzaamheden.

Vlaardingen behoort in 1945 niet bij die steden die in materieel opzicht zware verliezen hebben geleden door de oorlogshandelingen. Toch ontwikkelt Vlaardingen zich tot een echte wederopbouwstad waardoor het aanzien en karakter ingrijpend verandert. Burgemeester Jan Heusdens en wethouder Teun de Bruijn spelen hierin een grote rol.
De enorme explosie van het aantal woningen, die zelfs voor de wederopbouwperiode opmerkelijk is, staat direct in relatie met de ontwikkeling van de industrie en havenactiviteiten en de toename van de werkgelegenheid die daarmee samenhangt. Dit veroorzaakt een toestroom van arbeiders uit andere delen van het land. Daarbovenop komt de toegenomen vraag naar woonruimte van jonge gezinnen voor wie inwonen vaak geen reële optie meer is. Oorzaak hiervan is de zogenoemde babyboom, die zorgt voor een flinke bevolkingsaanwas.

Bestuurlijke plannen
Vlaardingen telt aan het eind van de oorlog ruim 41.000 inwoners en ongeveer achtduizend woningen. Er heerst woningnood en die wordt met de komst van de industrie en de effecten van de babyboom alleen maar groter. In juni 1946 zijn er ruim dertienhonderd aanvragen voor woonruimte en eind oktober 1947 al drieduizend.
In 1947 zijn de plannen van het gemeentebestuur duidelijk: zevenduizend woningen bouwen in tien jaar tijd. Er komen uitbreidingsplannen voor de Indische Buurt en bouwplannen voor de Babberspolder, een gedeelte van het gebied van het voormalige Vlaardinger-Ambacht. Door deze plannen verrijzen er tussen 1950 en 1954 twee hele nieuwe woonwijken.

Ook in andere wijken, zoals de Vettenoordse Polder, wordt druk gebouwd. In feite verrijzen overal in de stad woningen en legt men nieuwe wegen aan.

Bouwcontingent
De Rijksoverheid stimuleert de bouw van woningen. Maar omdat er zowel een gebrek is aan goed geschoolde arbeiders als aan bouwmaterialen, moet een gemeente zich aan een door de overheid vastgesteld aantal nieuw te bouwen woningen houden, zogenaamde bouwcontingenten.
Gemeenten met bedrijven binnen de stadsgrenzen mogen met subsidie van het Rijk echter wel extra woningen bouwen. De gemeente maakt creatief gebruik van de regeling om het bouwcontingent woningen te vergroten (zie ‘Woonruimte voor het personeel’).

Een andere mogelijkheid die Vlaardingen aangrijpt om meer woningen te bouwen, is het toepassen van systeembouw. Omdat deze systeemwoningen minder zwaar mee tellen in het bouwcontingent (zie ‘Systeembouw’) zijn dit soort woningen op grote schaal gebouwd.

Indische buurt
Al vóór de Tweede Wereldoorlog, in 1938, keurt de gemeenteraad een uitbreidingsplan goed, om het poldergebied ten westen van de Burgemeester Pruissingel en ten zuiden van de Groeneweg geschikt te maken voor woningbouw. Het oorspronkelijke voorstel van B&W, om de straatnamen daar te baseren op de visserij, stuit op verzet van de gemeenteraad. Uiteindelijk stemt men in met het voorstel van raadslid H.K. van Minnen om er een ‘Indische buurt’ van te maken; “Vlaardingen ligt immers aan de Nieuwe Maas waarover de schepen richting Indië varen”.
Datzelfde jaar al beginnen de bouwactiviteiten, maar de oorlog gooit roet in het eten. Eind 1946 wordt de bouw van twintig woningen aan de Celebesstraat, Javastraat en Sumatrastraat aanbesteed en komt de in 1941 gestagneerde woningbouw weer op gang.
In maart 1949 krijgt de gemeente de beschikking over de woningen.
Daarna gaat men gestaag verder. In november 1948 besluit de gemeenteraad 146 vrije woningen van het type ‘William Pont’  te bouwen en al in mei 1949 legt de minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting hiervoor de eerste steen. In de jaren daarna worden nog honderden (systeem)woningen in de Indische Buurt gerealiseerd.

Al in 1950 kunnen kinderen in hun eigen wijk naar de lagere school. In 1951 komen er aan de Billitonlaan vierentwintig winkels. Hier kunnen de inwoners van de nieuwe wijk hun dagelijkse boodschappen doen. Het jaar daarop opent de rooms-katholieke Sint Willibrorduskerk aan de Insulindesingel de deuren en in 1958 neemt men de hervormde Rehobothkerk in gebruik.

In de naoorlogse jaren is de opvatting dat doorstroming van ouderen naar een beschutte omgeving goed is en zo verschijnt er op de hoek van de Burgemeester Pruissingel en de Billitonlaan een wooncomplex voor ‘bejaarden’, de Billitonflat. Het bijbehorende Soendaziekenhuis dient tevens als dependance van het Hofsingelziekenhuis. De minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid J.G. Suurhoff opent op 29 juni 1955 het ‘Flatgebouw voor bejaarden annex ziekenhuis’.
Uiteindelijk zullen er in deze wijk ruim duizend woningen komen te staan.

Babberspolder
In de lokale volksmond staat het gebied tussen de Schiedamsedijk en de Van Hogendorplaan bekend als de Babberspolder. In werkelijkheid besloeg de polder het gebied tussen de Schiedamsedijk, de Kethelweg en de Poldervaart. In overleg tussen de ‘Regeeringscommissaris voor den Wederopbouw’ en het Vlaardingse college van B&W viel het besluit om een stuk grond in de Babberspolder te bestemmen voor de bouw van 410 noodwoningen. Die woningen zijn bestemd voor door het bombardement op 14 mei 1940 dakloos geworden Rotterdamse gezinnen. In datzelfde jaar betrekken de eerste gedupeerde Rotterdammers al hun nieuwe woning. Een jaar later is het hele wijkje klaar.

De rol van de gemeente Vlaardingen in het bovengenoemde besluit was opmerkelijk, omdat pas in 1941 door bemoeienis van de Duitse bezetter Vlaardinger-Ambacht werd geannexeerd door Vlaardingen.

Met het aanvaarden van de plannen voor het oostelijk stadsdeel, begin 1950, komt de aanleg van de Babberspolder op gang. Acht jaar later is het gebied vrijwel gereed. Zuidelijk van de noodwoningen bouwt men zogenaamde duplexwoningen. Dit soort woningen is gebouwd voor één gezin, maar ingericht om tijdelijk door twee gezinnen te worden bewoond. De Van Hogendorplaan vormt de centrale as in het ontwerp van de wijk. Aan deze laan zijn zowel winkels, kerken en scholen gepland. Erachter verschijnt een woonwijk met afwisselend flats en laagbouw, doorsneden door brede groenstroken. De woningen zijn zogenaamde MUWI-systeemwoningen. Dezelfde aannemer, Muijs & De Winter, bouwt ook de winkelpromenade aan de Van Hogendorplaan. Op de grensstrook met Schiedam komt een park met vijvers, sportvelden en speelweiden.

Westwijk
In 1951 geeft B&W opdracht tot aanleg van de Westwijk. In 1952 start men met het bouwrijp maken van delen van de Aalkeet-Buitenpolder en de Aalkeet-Binnenpolder. Dit is het begin van wat de Westwijk zal worden, die uiteindelijk plaats moet gaan bieden aan ruim twintigduizend bewoners. Het plan omvat zevenenvijftighonderd woningen, honderdtwintig winkels, vier kerken, zestien scholen, bedrijfsruimten en een derde spoorwegstation. De wijk gaat bestaan uit vier buurten met centraal winkels en een park. In juli 1956 slaat burgemeester Heusdens de eerste paal voor de bouw in de buurt ‘Wetering’ en daarna gaat het snel. Eind jaren vijftig maakt men een begin met de bouw van de 'Zuidbuurt' en ook in 'Hoogkamer' verschijnen de heimachines. Er wordt veel systeembouw toegepast. Typerend voor de architectuur van de Westwijk is de variatie; hoog- en laagbouw, maisonnettes, flatgebouwen, rijtjeshuizen en bungalows. Ook de platte daken zijn kenmerkend.

Na de drie genoemde wederopbouwwijken gaat de woningbouw een volgende fase in, met name door de ontwikkeling van de Holywijk en de discussie over het al dan niet bebouwen van de Broekpolder (zie venster Broekpolder).