Onderwijs

Over de eerste stadsschool, 'pinkie leggen' en 'Kennis is Macht'

Al in het midden van de vijftiende eeuw zien we, dat men vanuit de kerk pogingen onderneemt om jonge Vlaardingertjes vaardigheden als rekenen, schrijven en lezen bij te brengen. Een tweede poging volgt twee eeuwen later, weer vanuit de kerk. Hierbij is alles wat de leerling onder ogen krijgt, doordrongen van het geloof. Rijke ouders kunnen het schoolgeld van twee stuivers makkelijk betalen, de minder welgestelden moeten hiervoor soms hun kinderen een dagdeel uit werken sturen.
Het onderwijs maakt door de eeuwen heen een flinke ontwikkeling door. Hierdoor krijgt nu iedere leerling, met of zonder religieuze achtergrond, arm of rijk, gelijke kansen.

De eerste aanwijzingen die duiden op een gestuurde aanpak van kennisoverdracht dateren van 1442. In dat jaar stelt de landsheer, hertog Filips van Bourdondië, een koster in de Grote Kerk aan, die hij toestaat om een schooltje te beginnen. Helaas is het hoe en waarom, evenals de weerslag ervan verloren gegaan in de grote stadsbrand van 1574.

Pas in 1657 is er weer sprake van enige vorm van onderwijs en verrijst de eerste stadsschool in een loods tegen de Grote Kerk. Als in 1665 de noordbeuk aan de kerk wordt gebouwd, moet het schooltje de wijk nemen naar een pand op de hoek van de Markt en de Schoolstraat. Dit pand is in 1954 gesloopt ten behoeve van de uitbreiding van het stadhuis.
Een schoolreglement van 1730 geeft een aardig beeld van hoe het er in die tijd aan toe gaat. Alle kinderen zitten bij elkaar in één ruimte en krijgen na de godvruchtige opening van de les een opdracht die de meester dezelfde dag overhoort. Godsdienstige teksten en bijbelverhalen zijn de kost van de leesles.
Voor de ouders die de twee stuivers lesgeld niet kunnen betalen rest er maar een ding; hun kind de helft van de tijd thuishouden of het zelfs uit werken sturen. Hierdoor staat ook meesters salaris niet vast, leerplicht kent men immers nog niet.
Om de financiële nood van Anthony Buyteweg, van 1731 tot 1777 onderwijzer op de Stadsschool, te lenigen, houdt het stadsbestuur hem de hand boven het hoofd en hoeft hij geen huur voor zijn dienstwoning te betalen en geen dienst te nemen in de schutterij. Doordat hem bovendien allerlei klusjes worden gegund, kan hij zijn variabele loon bijspijkeren.
Buyteweg is naast onderwijzer ook voorzanger, kalligraaf en wiskundige (zie ook bij het venster ‘De Reformatie’ het zijvenster ‘Het Vlaardings Zangverschil’).

Het aantal scholen in Vlaardingen groeit
Na 1795, het ontstaan van de Bataafse Republiek, neemt de invloed van kerk en stadsbestuur op het onderwijs af. De Verlichting ziet het verstand als een bron van kennis, waarmee, door middel van het geven van goed onderwijs, iedereen zijn voordeel kan doen. Er is veel analfabetisme en armoede die het best bestreden kan worden door de ontwikkeling van het volk: speerpunt hierbij was dat iedereen moést leren lezen.
Als gevolg van het instellen van allerlei nieuwe wetten krijgt de overheid steeds meer grip op het onderwijs.

In 1815 roept men een onderwijscommissie in het leven die in de gaten moet houden of er volgens de nieuwe regels onderwijs wordt gegeven. Zo moet een schoolmeester zijn afgelegde examens overleggen, over ervaring beschikken en een voorgeschreven lesrooster volgen. Leerlingen krijgen al, sinds in 1806 het schoolreglement vervangen werd, klassikaal onderwijs en de klassen worden ingedeeld naar leeftijd en vaardigheid. In sommige klassen zitten wel meer dan zeventig leerlingen. Dat vereist een hulpmeester en een streng regime waarbij het gedrag van vervelende en/of luie leerlingen niet alleen wordt genoteerd, maar ook gevolgen heeft.
De staatsbemoeienis werpt haar vruchten af wat in het jaar 1816 resulteert in het respectabele aantal van zeven lagere scholen, inclusief een armenschooltje!

De uitrusting van de schoolgebouwen laat echter nog steeds te wensen over. Zo is er sprake van koude lokalen (meisjes krijgen toestemming een stoofje mee naar school te nemen), onvoldoende ventilatie en het gemis van zogenaamde ‘geheime gemakken’ (toiletten), zoals een schoolopziener in 1847 rapporteert.
De openbare scholen worden aangeduid met een letter. School A zat aan de Broekweg, school B aan het Westnieuwland, school C aan de Oosterstraat en school D in de Zomerstraat.

Bijzonder lager onderwijs
Door de nieuwe grondwet in 1848 krijgt het bijzonder (lager) onderwijs meer ruimte. Daarnaast moet er van overheidswege voldoende openbaar onderwijs gegeven blijven worden. Het stadsbestuur bekostigt deze laatste scholen. De opgerichte, bijzondere scholen moeten echter alle kosten uit eigen zak betalen.
Naar aanleiding hiervan ontstaat een flinke strijd tussen de roomsen en protestanten aan de ene kant en de overheid aan de andere. Uiteindelijk worden de verschillen rechtgetrokken. Na de grondwetswijziging in 1917, vallen zowel het openbaar als het bijzonder onderwijs onder de verantwoordelijkheid van de overheid.

De eerste gemengde roomskatholieke school vestigt zich in 1851 in een pand aan de Hoogstraat. Na de oprichting van een katholieke school voor meisjes aan de Hoflaan, blijven in de eerste school alleen nog jongetjes over.
In 1871 opent een protestants-christelijke school van de ‘Vereeniging voor Bijzonder Christelijk Schoolonderwijs’ aan de Liesveldselaan. Het hoofd van de school, meester Van Kampen, doet het zo goed dat in 1887 een tweede school in de Koningstraat opent. Later verhuist die school naar de Wilhelminastraat. Ook het gereformeerd onderwijs laat van zich horen en in 1898 richt men een school op aan de Emmastraat.

Een groot probleem blijft het schoolverzuim (zie 'Spijbelen of 'pinkie leggen'). Door de slechte sociale omstandigheden worden ouders gedwongen om hun kinderen thuis te houden en in te zetten om het gezinsinkomen te vergroten. 

Van lieverlee verbetert de positie van de vissers en de arbeiders waardoor het schoolverzuim afneemt. Dat heeft een toestroom van leerlingen tot gevolg waardoor er van 1917 tot 1930 maar liefst zes scholen voor bijzonder onderwijs bijkomen. 
Bij twee openbare scholen neemt het aantal leerlingen af, waardoor deze hun deuren moeten sluiten.