Tollen

Van riviertol tot tunneltol; betalen of omkeren

Vlaardingen is al eeuwenlang bekend met het verschijnsel tol. Om een tol te kunnen passeren, moet men geld betalen. We komen het voor het eerst tegen in de elfde eeuw. Schepen die langs de nederzetting Flardingha varen, moeten tolgeld betalen aan graaf Dirk III. Vanaf de negentiende eeuw zien we tolhekken verschijnen op de wegen naar en van Vlaardingen. Dat het heffen van tol niet alleen in het verre verleden plaatsvond, hebben we kunnen ondervinden na de opening van de eerste Beneluxtunnel in de vorige eeuw. De geschiedenis herhaalt zich, want ook aan het gebruikmaken van de Blankenburgverbinding komt een prijskaartje te hangen.

Het gebruik van tollen is gebaseerd op het tolrecht. Dit is het recht van de beheerder van een vaarweg of een (land)weg een heffing op te leggen voor het gebruik ervan. Die heffing, ofwel het tolgeld, wordt vaak geheven bij een tolhuis, tolhek, tolboom of tolpoort, een plek die ook wel kortweg tol wordt genoemd. Afhankelijk van de tol moet betaald worden voor elk voertuig, persoon of (huis)dier. 

De tol in de rivier
Omdat tot de zeventiende eeuw het meeste vervoer over water gaat, zien we in die tijd met name riviertollen. Het is bekend dat er vanaf de elfde eeuw tollen zijn bij onder meer Dordrecht, Lobith, Schoonhoven en ook Vlaardingen. De tol wordt geheven door de landsheren in die gebieden. Zij gebruiken de opbrengsten om hun hofhouding en oorlogen te bekostigen en om de handel binnen hun eigen gebied te bevorderen. Bij Vlaardingen eigent graaf Dirk III zich het recht toe zonder de toestemming van zijn leenheer, de Duitse keizer, tol te heffen. Dit is een van de twee directe aanleidingen tot de Slag bij Vlaardingen in 1018 (zie het venster Slag bij Vlaardingen).

Tegenwoordig komen we op diverse plekken in het land nog riviertollen tegen bij binnenwateren, waar men bij het passeren van een brug, al dan niet via een klomp, bruggeldheffing moet betalen. 

De tol op de wegen
Vanaf de zeventiende eeuw neemt de handel over land toe. Daarvoor is de aanleg van betere wegen nodig, die bekostigd wordt met de opbrengsten van de wegtollen.
In 1796 wordt een eerste plan gemaakt om de Maasdijk tussen Vlaardingen en Schiedam te verbeteren. En dat is hard nodig, want; 'Bij zomerdag moet men door een rulle zandweg gaan, terwijl men des winters tot de enkels in den modder zakt'. Maar de verbetering van de weg met ‘puin en koolassche’ gaat niet door, vermoedelijk omdat het benodigde geld ontbreekt. Het duurt tot 1810 voordat men de dijk verbetert. Om de aanleg en het onderhoud van de weg te kunnen bekostigen, besluit men tol te gaan heffen. Deze tol bevindt zich oorspronkelijk net buiten de Vlaardingse Poort (waar nu de Kethelbrug is) in Schiedam. Na klachten van Schiedammers dat zij elke keer tol moeten betalen als ze naar hun lapjes grond net buiten de stad gaan, verhuist de tol in 1824 naar de Vijfsluizen. Een tweede tol verschijnt aan het Emaus in Vlaardinger-Ambacht. Een belangrijke overweging daarbij is, dat men zo sluipverkeer via Kethel voorkomt.

In 1827 wordt een ander deel van de Maasdijk, een onverharde weg tussen Vlaardingen en Maassluis, bestraat en komt er een derde tol. Onder aan de dijk moet een tweede slagboom sluipverkeer tegenhouden.

Het tolhek verdwijnt uit het straatbeeld
Met het toenemende verkeer neemt de irritatie over het oponthoud bij de tolhekken toe. Al in 1917 probeert de ANWB de tol bij de Vijfsluizen op te laten heffen, maar de gemeente geeft aan de inkomsten niet te kunnen missen.
In de jaren twintig van de vorige eeuw groeit landelijk het verzet tegen de tolhekken. In 1926 wordt de wegenbelasting ingevoerd en om nu zowel tolgeld als wegenbelasting te moeten betalen, dát vinden veel burgers overdreven. Er volgen acties. In 1930 ontketent groentekoopman Kornelis Hozeman bij de Vijfsluizen een flinke verkeerschaos. Hij zet zijn wagen pal voor het tolhek en blokkeert zo de hele weg. Uiteindelijk besluit de gemeenteraad de tollen rond Vlaardingen met ingang van 1 januari 1931 op te heffen. 

Beneluxtunnel
Toch zien we in de jaren zeventig van de vorige eeuw de tol weer terugkomen als de Beneluxtunnel op 5 juni 1967 opengaat voor verkeer. De tunnel zal twaalfenhalf jaar door de N.V. Beneluxtunnel worden geëxploiteerd. Aan de zuidzijde van de tunnel is een tolplein. Hier betaalt men voor een personenauto een gulden per passage, terwijl een vrachtwagen een rijksdaalder (ƒ 2,50) kost. De tolheffing vervalt als op 1 januari 1980 het Rijk de tunnel in eigendom neemt. 

De Blankenburgverbinding
Voor de financiering van grote infrastructurele bouwwerken als de Zeelandtunnel onder de Westerschelde, stapt men in de praktijk af van het principe van tolvrije wegen en tunnels. Dit is ook van toepassing bij de aanleg van de Blankenburgverbinding. Wanneer de aanleg volgens plan verloopt, zal de automobilist vanaf 2024 via elektronische tolheffing moeten gaan betalen voor de passage. Het tracé van de Blankenburgverbinding bestaat uit de Maasdeltatunnel en de Holllandtunnel. Er komen verschillende tarieven voor personenauto’s en vrachtwagens. Deze tolheffing moet een deel van de financiering opleveren; het streven is € 331 miljoen. Zodra dat bedrag is bereikt, stopt de tolheffing. De verwachte termijn is 25 jaar.