De Willem en Carolina

Aan boord van een Rotterdams slavenschip

Ruim twee eeuwen was Nederland actief in de trans-Atlantische slavenhandel. In de zeventiende eeuw was Nederland enkele tientallen jaren zelfs de belangrijkste slavenhandelaar. In totaal vervoerden Nederlandse schepen 600.000 Afrikanen naar de Amerika’s, 34.500 van hen zaten op Rotterdamse schepen. Tussen 1747 en 1779 was vooral de firma Coopstad & Rochussen actief in de slavenhandel. Van het schip Willem en Carolina is de boekhouding bewaard gebleven. Daardoor weten we een beetje hoe het er op dit slavenschip aan toe ging.

Kapitein Smit en de bemanning
Leijndie Smit was de vaste kapitein van het fregat Willem en Carolina, genoemd naar de 2 kinderen van stadhouder Willem IV. Het schip voer rond het midden van de 18e eeuw meerdere keren naar de westkust van Afrika om daar mannen, vrouwen en kinderen te kopen die Smit vervolgens als slaafgemaakten verkocht in Suriname, op Curaçao en Sint Eustatius. Voor vertrek moest de kapitein in Rotterdam de bemanning bij elkaar zoeken, bij elkaar zo’n 36 man voor een reis van gemiddeld anderhalf jaar: 3 of 4 officieren, een stel matrozen en vakmensen als stuurlui, zeilmakers, timmerlui en koks.

Voor de kust van West-Afrika
Als Afrika in zicht kwam, bouwden de scheepstimmerlieden tussendekken in het ruim zodat er zo’n 500 mensen konden liggen en zitten. Per persoon hadden de Afrikanen niet veel meer ruimte dan van een doodskist; het verblijf aan boord was voor hen een hel. Maandenlang voer het schip langs de kust om spullen te verhandelen en mensen te kopen. Vooral mannen, want naar hen was meestal meer vraag dan naar vrouwen en kinderen.

De overtocht
Vanaf West-Afrika voer de Willem en Carolina dan in ongeveer 2 maanden de Atlantische Oceaan over. De ruimtes voor mannen en voor vrouwen en kinderen waren met een schot afgescheiden. Overal zaten ijzeren staven waaraan mannen met boeien vastgelegd konden worden. ’s Nachts was iedereen onderdeks en moesten ze hun behoefte doen op emmers. Overdag kregen ze een schamele maaltijd op het dek en werden ze gedwongen om te dansen, omdat de kapitein zijn ‘handelswaar’ in goede conditie af wilde leveren. Bovendien was iedere dode een verliespost.

Opstand en verzet
Elke kapitein was bang voor opstanden. Smit schreef er niets over, maar uit andere scheepsverslagen blijkt dat op één van de vijf slavenschepen een opstand uitbrak en de bemanning werd aangevallen. Ook pleegden mensen regelmatig zelfmoord door in de oceaan te springen of niet meer te eten. Soms gooiden moeders uit pure wanhoop hun baby overboord. De kapiteins namen harde maatregelen om de elke vorm van verzet in de kiem te smoren. Wie voedsel weigerde, werd met geweld gedwongen om toch te eten. Sommige kapiteins schreven in hun logboeken ook over mishandelingen, over seksueel misbruik van vrouwen en over de wanhoop en het verdriet van slaafgemaakten.

De balans
Kapitein Smit vervoerde 9 keer Afrikanen naar de Amerika’s, in totaal 3089 personen. Hij leverde er 2756 af in Suriname en op de Antillen, wat betekent dat zo’n 10 procent van hen onderweg was bezweken. En dat was minder dan gemiddeld. Coopstad & Rochussen zal dus blij zijn geweest met Smit, want hoe meer overlevenden, des te groter de winst. Dat gold overigens ook voor kapitein Smit zelf.