Lebuinus

Bekering tot het christendom

Tijd van monniken en ridders

In het jaar 768 trok de Angelsaksische prediker Liafwin ofwel Lebuinus de IJssel over en stichtte op de plaats van het huidige Deventer een kerkje. Deze oversteek was een daad van grote betekenis. De IJssel vormde de grens tussen het christelijke Frankische rijk en het land van de Saksen, dat zich tot ver in het huidige Duitsland uitstrekte. Lebuinus zag het als zijn heilige missie om de boodschap van het christendom te brengen aan de Saksische heidenen. Hij kreeg hiervoor de instemming van abt Gregorius, de hoogste vertegenwoordiger van het bisdom Utrecht. Dit jonge missiegebied maakte deel uit van de structuren van de Frankische staatskerk. Lebuinus werd door de Saksen dan ook gezien als vertegenwoordiger van de machtige Franken, die het op hun grondgebied voorzien hadden. Dankzij een vredesverdrag kon hij zijn werk aanvankelijk ongestoord doen. Hij werd daarin bijgestaan door Marchelmus (ca. 723-800), die al eerder in Twente had gepreekt. Ook de monnik Plechelmus (ca. 650-734) was hem in deze streken waarschijnlijk al voor geweest. Dat Lebuinus tot bekendste missionaris van deze streek kon uitgroeien, komt vooral doordat zijn leven redelijk goed is gedocumenteerd.

Boodschapper van de almachtige God

De prediking van Lebuinus zette kwaad bloed bij het deel van de Saksen dat de Germaanse religie trouw bleef. Zij verwoestten het kerkje te Deventer en verdreven de christenen. Lebuinus liet het er niet bij zitten en herbouwde de kerk. Vervolgens zette hij een gewaagde stap: hij begaf zich naar de jaarlijkse volksvergadering van de Saksische leiders in het Duitse Markelo aan de Wezer. Zijn levensbeschrijving verhaalt: "Plotseling stond de heilige Lebuinus in het midden van de kring, gehuld in zijn priesterkleding, waarbij hij een kruis in zijn handen droeg en een exemplaar van de Evangeliën in de holte van zijn arm. Terwijl hij zijn stem verhief sprak hij: 'Luister naar mij! Ik ben de boodschapper van de Almachtige God en tot jullie Saksen breng ik zijn gebod'." De meeste vertegenwoordigers pikten zijn brutale optreden niet en wilden hem ter dood brengen, maar Lebuinus wist te ontkomen. In het jaar 773 overleed Lebuinus te Deventer en werd aldaar begraven.

"Ec gelobo"

Bijzonder succesvol was de prediking van Lebuinus niet, maar zijn opvolger Liudger (742-809) kon meer resultaat boeken dankzij de helpende hand van de Frankische keizer Karel de Grote (742-814). Deze vorst ontketende een bloedige oorlog tegen de Saksen. Uiteindelijk wist hij in 804 de laatste Saksen aan zich te onderwerpen. Zij werden onder dreiging met de doodstraf gedwongen zich tot het christendom te bekeren. Dat gebeurde door middel van collectieve doop in het water van een rivier of beek. Men moest daarbij expliciet het geloof in de oude goden als Donar en Wodan afzweren en vervolgens de christelijke God aannemen. Deze doopgelofte is in het oud-Saksisch bewaard gebleven. Op de vraag "Gelobistu in got alamehtigan fader?" diende men bijvoorbeeld te antwoorden: "Ec gelobo in got alamehtigan fader." De collectieve doop van bekeerlingen maakte al snel plaats voor een individueel doopritueel. Troostrijke boodschap

Hoewel opgelegd met het zwaard, bracht het christendom wel degelijk veranderingen ten goede. Het wereldbeeld van de Saksen was doorspekt met angst voor de goddelijke natuurkrachten. Het christendom bood juist de troostrijke boodschap dat Jezus gekomen was om mensen te redden. Het aardse noodlot maakte plaats voor een perspectief op een zorgeloos leven in het hiernamaals. De christelijke boodschap werd op onderdelen ook aan het Saksische wereldbeeld aangepast. Het beroemde dichtwerk Heliand, dat rond 830 geschreven werd, is hiervan een goed voorbeeld. Deze beschrijving kent Jezus een hoge adellijke afkomst toe en legt veel nadruk op door hem verrichte heldendaden en wonderen. Toch bleef een groot gedeelte van de Saksen nog lang de heidense gewoonten trouw. Pas vanaf de 11de eeuw wist het christendom door een betere organisatiegraad en spreiding van kerken een centrale positie in het leven en harten van de bevolking in te nemen.