Een Germaanse nederzetting

Aan de rand van het Romeinse rijk

Tijd van Grieken en Romeinen

Ten zuiden van het dorp Heeten bij Raalte hadden in de winter van 1993-1994 voorbereidingen plaats voor de aanleg van een nieuwbouwwijk. Het terrein bleek bezaaid te zijn met scherven aardewerk, houtskoolresten en ijzerslakken. Nader archeologisch onderzoek maakte duidelijk dat het gaat om een van de grootste nederzettingen en de omvangrijkste productieplaats van ijzer uit de Romeinse tijd in Nederland. De spectaculaire vondst wierp nieuw licht op de bewoningsgeschiedenis van het Germaanse grondgebied ten noorden van de Romeinse rijksgrens langs de Rijn, waartoe ook het huidige Overijssel behoorde.

Regionaal centrum

De opgravingen in Heeten legden een Germaans dorp bloot dat zich van een enkele boerderij aan het begin van de jaartelling, ontwikkelde tot een omheinde nederzetting met minimaal zeven boerderijen en tal van bijgebouwen in de 3de eeuw. Waar de eerste bewoners hun afzonderlijke boerderijen telkens verplaatsten, kregen de panden binnen de nederzettingsstructuur een semipermanente status. Individuele akkers maakten daarbij plaats voor gezamenlijke bouwlanden. Sommige bewoners legden zich toe op de productie van ijzer uit ter plaatse gedolven oer. De vondst van grote hoeveelheden afgekloven botten oftewel resten van feestmaaltijden maakt duidelijk dat de nederzetting ook in sociaal opzicht een regionale functie vervulde. Waarschijnlijk resideerde er een Germaanse hoofdman. Een woning met Romeinse kenmerken diende mogelijk als zijn onderkomen. Elders in Overijssel zijn nog zo'n vijftig nederzettingen uit de Romeinse tijd aangetroffen, waarvan die bij Denekamp en Colmschate te Deventer het best onderzocht zijn.

Culturele uitwisseling

In Romeinse geschriften en inscripties komen diverse benamingen voor van de stammen in het toenmalige Oost-Nederland. Het is een hachelijke onderneming deze begrippen toe te passen op de materiële vondsten uit die tijd. Mogelijk waren de zogenaamde Tuihanti de naamgevers van Twente en de Salii van Salland. Als overkoepelend begrip wordt veelal de naam Germanen gebruikt. Duidelijk is dat deze Germaanse stammen grote gevolgen ondervonden van de nabijheid van het immense Romeinse rijk. Veel Germanen dienden als soldaat in het Romeinse leger. Het onderlinge verkeer bracht nieuwe technieken, producten en gewassen met zich mee. Zo betekende de introductie van de draaischijf een revolutie in de aardewerkproductie. De handel bracht ook geld in het laatje, zoals blijkt uit de vondst van diverse Romeinse munten. Het edelmetaal ging bovendien een sociale functie vervullen als sieraad of offer aan de goden. In de uiterwaarden bij Olst zijn vier gouden halskettingen gevonden, die waarschijnlijk toebehoorden aan een inheemse leider. Tot slot was er sprake van religieuze beïnvloeding: in Dalfsen is een bronzen beeldje gevonden van de Romeinse handelsgod Mercurius en in Colmschate een beeldje van Victoria, godin van de overwinning. Het laatste beeldje heeft waarschijnlijk gediend als bouwoffer bij de constructie van een nieuw huis.

Laatbloeiers

Het beeld van een bloeiende samenleving aan de rand van het Romeinse rijk staat in schril contrast met de vele beschrijvingen van inheemse opstanden en daarop volgende strafexpedities uit deze periode. Voor een deel ligt dit aan de perceptie van de Romeinse auteurs. Zij plachten de heldendaden van hun keizer en zijn legers te verheerlijken ten koste van de Germaanse vijand. De meeste rebellie had bovendien plaats in het directe grensgebied van de Rijn. De gedeeltelijke ontvolking van deze streken werkte in het voordeel van de iets verder weggelegen nederzettingen in het huidige Overijssel, die profiteerden van intensivering van de handelsrelatie met de Romeinen. Het verklaart de relatief late bloei van nederzettingen als Heeten en Colmschate. Met de val van het Romeinse rijk rond 400 kwam er een tamelijk abrupt einde aan de bloeitijd van deze Germaanse dorpen.