Jacobus Baljée

Weldoener en slavenhouder

Hoe hij eruit heeft gezien weten we niet. Maar dat Jacobus Martinus Baljée een bijzonder leven had, weten we dankzij vele brieven. Van een jongen in een weeshuis in Leeuwarden groeit hij uit tot een schatrijke man in Indië, met een groot landgoed – én slaven.

In de achttiende eeuw zijn de verschillen tussen arm en rijk groot. Sommige Nederlanders leven in grote luxe. Een deel hiervan profiteert van de grondstoffen en producten uit Nederlands-Indië: een vroegere kolonie van Nederland, dat nu Indonesië heet. Dat Jacobus Martinus Baljée zich later bij die rijkelui zou voegen, is in zijn jeugd nauwelijks voor te stellen.

Weeshuis
Jacobus Baljée wordt in 1752 geboren. Zijn ouders hebben een breiwinkel in Leeuwarden, waar hij en zijn oudere zus helpen. Al vroeg overlijden zijn vader en moeder. Jacobus Baljée belandt in het Stadsweeshuis en krijgt hier voor het eerst les. Hij blijkt een slimme en ijverige leerling. Op zijn twaalfde mag bij werken bij chirurgijn, de dokter van de stad. Daar leert hij operaties uitvoeren, zoals het amputeren van een been. Met hulp van het Stadsweeshuis weet hij werk te vinden in Amsterdam.

Naar Indië
Het avontuur ziet Jacobus Baljée wel zitten. In 1774 werkt hij als chirurgijn aan boord van een VOC-schip, dat naar Indië vaart. Als aan boord een ziekte uitbreekt, weet hij veel bemanningsleden te genezen. De bazen van de VOC zijn onder de indruk van Jacobus Baljée Na een paar jaar op zee, krijgt hij aan wal een baan aangeboden: hij mag in de stad Batavia in Indië in een ziekenhuis werken. Daar ontmoet hij zijn vrouw, de dochter van de lijfarts van de gouverneur-generaal van Indië. Een rijke familie, waar Jacobus Baljée al snel de vruchten van plukt. Want als zijn schoonvader overlijdt, krijgen ze door de erfenis opeens 84.000 gulden. Dat is in onze tijd ongeveer een miljoen euro waard.

Landgoed met duizenden slaven
Met het geld van zijn schoonfamilie koopt Jacobus Baljée een enorm landgoed, van wel 25 bij 20 kilometer groot. Er zijn suikermolens, pakhuizen, duizenden ossen en koeien. Maar bovenal werken er duizenden Indiërs op zijn plantage, waarvan veel tot slaaf gemaakt zijn. Zijn vrouw is teruggekeerd naar Nederland, maar Jacobus Baljée blijft in Indië. Als man met aanzien krijgt hij belangrijke baantjes, maar toch verveelt hij zich en voelt hij zich eenzaam. In 1823 is hij ziek, ongelukkig en ook nog blind geworden. Hij overlijdt, maar laat zijn familie en enkele bedienden flink wat geld na. Het grootste deel gaat naar het Stadsweeshuis in Leeuwarden, om met zijn geld leergierige wezen een opleiding te bieden. Een monument ter ere van Jacobus Baljée staat er inmiddels niet meer, maar boven in de gevel van het weeshuis zie je nog altijd zijn naam.

De Canon van Leeuwarden is een initiatief van het Historisch Centrum Leeuwarden