De Franse tijd

Inval door de Fransen

In de nacht van 9 op 10 januari 1795 stromen duizenden Fransen over de bevroren Waal de Over-Betuwe binnen. Alleen al bij Gendt zijn het er 3000.

Al vanaf november 1794 is de Waal frontlijn. Als de vorst eenmaal invalt, is er geen houden aan. De Fransen trekken de plaatsen binnen. In Huissen wordt van het stadsarchief een kampvuur gestookt. Met de komst van de Fransen valt het oude regime.

Schade

Tot 1795 viel de Over-Betuwe onder het oude gezag in de provincie Gelderland. Plaatsen als Bemmel, Gendt en Doornenburg werden alleen door de adel vertegenwoordigd. En de stad Huissen viel onder het absolute gezag van de koning van Pruisen. Daaraan kwam in 1795 een einde. Aanvankelijk leek er vooral schade te zijn. Zowel de verdedigers als de aanvallers plunderden en in het gebied heerste een tyfusepidemie, waaraan ongeveer vijf procent van de bevolking overleed.

Menige boerderij ging in vlammen op. In het Sint-Elisabethsconvent in Huissen richtten de Fransen een lazaret in. Ze hielden het gebied tot april bezet. Door de Franse bezetting kreeg ook de Over-Betuwe te maken met de verworvenheden van de Franse Revolutie. In Bemmel danste men in januari 1795 onder de vrijheidsboom en nog voor het jaar om was had men er een eigen katholieke kerk, weliswaar nog een noodkerk. In 1798 kreeg ook de bevolking invloed op het bestuur. De bezetting van 1795 was de inleiding tot de komst van democratie.