Psalmenoproer

Over hete hoofden en koude harten

In 1775 ontstond in Maassluis grote onrust onder kerkgangers. De manier waarop de gelovigen psalmen zongen tijdens de kerkdiensten werd drastisch veranderd. De Staten-Generaal besliste dat de psalmen opnieuw geschreven moesten worden in modernere taal. Een soort nieuwe bijbelvertaling, maar dan alleen voor de liederen die men in de kerk zong. Een nieuwe ‘berijming’ noemen we dat. Tegelijk besloot de kerkenraad in Maassluis om de psalmen sneller te gaan zingen. De kerkgangers waren namelijk steeds langzamer gaan zingen. Want hoe langzamer en harder, hoe eerbiediger men het vond.
Twee ingrijpende veranderingen in behoudend Maassluis, dat moest wel misgaan. Het gevolg was grote onrust en ongeregeldheden die uitliepen op een waar volksoproer.

Waarom zo langzaam?
In de kerken van de 17e en begin 18e eeuw was geen orgel of ander instrument om de psalmen voor te spelen. Muziek, dacht men, zou afleiden van de ernstige inhoud van de liederen. Om een nieuw psalm te leren zong de voorzanger (meestal de schoolmeester) steeds een lettergreep die de gemeenteleden na zongen. Dit duurde erg lang en klonk niet zo mooi. Maar Maassluis was gewend geraakt aan dat langzame zingen.
Een ander feit was dat de vissers wekenlang op zee waren. Dan lag de vloot bijvoorbeeld op zondag, als er niet gevist mocht worden omdat het een heilige rustdag was, op de Doggersbank. Ze kwamen bij elkaar op één schip en vierden een kerkdienst met langdurig psalmgezang. Dat klonk vertrouwd, zo ver van huis.

Blaten als schapen
Om een directe reactie van de behoudende vissers te voorkomen viel het besluit om, terwijl zij op zee waren, alvast te beginnen met de nieuwe manier van zingen. De thuisblijvers oefenden de nieuwe zangkunst op woensdagmiddag met de schoolmeester. In juni 1775 was het zo ver. De vissers kwamen thuis en werden geconfronteerd met kortere noten en een afwijkende tekst. Het ging vrijwel meteen mis. De tegenstanders van het snelle zingen saboteerden een kerkdienst in de Groote Kerk. Tijdens het zingen gingen zij uit protest luidkeels blaten als schapen. Bij het einde van de dienst, tijdens het uitspreken van de zegen, barstte er een spektakel los: een bende vissers, vrouwen en andere relschoppers liep krijsend door de kerk. De organist deed vreselijk z’n best het lawaai te overstemmen, maar dat lukte niet. Na de dienst gingen zij op straat door met hun luidruchtige protest.

De ophef bleek geen incident. Het verstoren van kerkdiensten ging door, predikanten werden ernstig bedreigd en buiten de kerk stonden langzame en snelle zingers op voet van oorlog met elkaar. Tijdens kerkdiensten klonken de langzame en snelle psalmen zo hard mogelijk door elkaar heen.
De schout probeerde vergeefs het oproer te sussen en de partijen bij elkaar te brengen. De Maassluise dichter Willem van der Jagt probeerde dat ook, met een oproep tot gezamenlijk zingen. Hij werkte zichzelf er alleen maar mee in de nesten toen de oproerkraaiers zich tegen hem keerden.

Hevige rellen
In maart 1776 bereikte het oproer zijn hoogtepunt. Het werd gewelddadig en liep volkomen uit de hand. Drie oproerkraaiers van het eerste uur liepen in de kerk onder het zingen schreeuwend en razend heen en weer. Scheldpartijen, bedreigingen en zelfs vervloekingen waren niet van de lucht. Dichter Van der Jagt probeerde ze tot bedaren te brengen, maar kreeg een aframmeling. Zij mishandelden de voorzanger en ook de blinde organist Bruininkhuyzen werd hard aangepakt. Later ging een bende van zo’n 200 ‘jongens en wijven’ naar het huis van de burgemeester. Daar braken zij met een kruiwagen de deur open en smeten het meubilair op straat. Ook in andere huizen drongen ze met geweld naar binnen en richtten ze vernielingen aan. Bij het huis van Willem van der Jagt gekomen drong de bende via de achterplaats de keuken binnen. Onwetend van alles kwam Van der Jagt met zijn zoon te paard over de Zuiddijk Maassluis binnenrijden. Zij werden gewaarschuwd en Willem verborg zich, maar zijn zoon reed door. De bende pakte hem en mishandelde hem en eiste dat de familie Van der Jagt de oude langzame zingtrant weer zou oppakken. Zij gingen zelfs zover dat zij die zondag in de kerk naast Van der Jagt gingen zitten om te controleren of hij wel de oude zingtrant aanhield.

De Baljuw schept orde
De maat was vol. Schout, burgemeesters en schepenen gingen hulp vragen bij de hoofdbaljuw in Delft (de hoogste rechterlijke macht in het hele Delfland) en vertrokken in alle vroegte. Toen zij op het Hof in Delft aankwamen troffen zij daar een aantal Maassluizers aan die ’s nachts waren gevlucht voor het geweld. De hoofdbaljuw zegde zijn hulp toe. Het waren inmiddels zware halsmisdaden geworden die het plaatselijk gezag niet meer aankon. De hoofdbaljuw had de mogelijkheden de raddraaiers te arresteren en zwaar te straffen.
Twee burgers kregen twaalf jaar verbanning opgelegd en twee anderen kregen zes jaar. In een verklaring van de Staten van Holland en West-Friesland kregen de raddraaiers later vergiffenis, maar de veroordeelden moesten hun straf uitdienen.

De rust in Maassluis keerde weer. In de kerken zongen de kerkgangers de nieuwe psalmen volgens de snelle noten. Een enkele keer was het nog onrustig, de oude zingtrant werd niet helemaal losgelaten. Na een nieuwe waarschuwing in 1778 nam het verzet geleidelijk af. Langzaam wende de bevolking aan de nieuwe psalmberijming.
In 2006 schreef de in Maassluis geboren schrijver Maarten ’t Hart de roman ‘Het psalmenoproer’ over deze gebeurtenissen, gebaseerd op het ooggetuigenverslag van de kleermaker Hendrik Moerings.


Een explosief mengsel
Hendrik Moerings, een katholieke kleermaker in Maassluis, beschrijft als ooggetuige de vreselijke gebeurtenissen: ‘Een troep van 500 man ging naar de huizen van iedereen die voor het nieuwe zingen was. Zij stookten elkander op. Zij dronken sterkedrank met buskruit vermengd, waar ze woedend van werden. Ze haalden op een donkere avond één onzer plaatsgenoten uit zijn huis en bonden hem met zware touwen. Aan de uiteinden trokken wel vijf of zes mannen ter weerszijden hem voort, terwijl anderen zijn huisraad plunderden.’