De trekschuit

Eerste vorm van openbaar vervoer over water

In deze tijd hebben we een heel scala aan vervoersmiddelen tot onze beschikking. We stappen op de fiets, pakken de auto of nemen het openbaar vervoer.
Vroeger was dat een heel ander verhaal. Te voet nam veel tijd in beslag en vervoer over land was duur en onbetrouwbaar.
Bovendien waren de wegen vaak zo slecht dat je continu door elkaar gerammeld werd als je in een sjees (rijtuig) of op een kar zat.
De trekschuit, die in Holland vanaf 1631 in gebruik raakte, bood iets meer comfort. Deze schuit had geen zeilen en was dus niet afhankelijk van de wind waardoor hij op een vast schema kon varen.
Een sterk paard trok de boot voort langs de kade. Hoe ging dat eigenlijk precies in zijn werk?

Langs vaarten en kanalen
Een jaagpad is een pad dat pal langs een voor de trekvaart gegraven kanaal, vaart of vliet loopt en speciaal is aangelegd voor het paard dat de schuit naar zijn bestemming moet brengen. Dat gaat zo.
Het dier zit met een lang touw vast aan een korte mast op het schip. Óp het paard zit meestal een jonge knul, licht van gewicht zodat het paard niet nog eens extra belast wordt. Een ander voordeel is dat zo’n ventje een goedkopere werkkracht is dan een volwassen man.
De berijder of ‘jager’ zit gewoonlijk schrijlings op het paard zodat hij zowel het Jaagpad vóór hem als de trekschuit achter hem in de gaten kan houden.
Zolang de boot niet te veel vracht bij zich heeft kan het paard een sukkeldrafje aanhouden, anders gaat het stapvoets en loopt de jager ernaast.
Het touw, de ‘jaaglijn’, is ongeveer zeventig meter lang. Deze aanzienlijke lengte evenals de in de bochten van de kade geplaatste ‘rolpalen’, voorkomen dat de boot tegen de kant vastloopt. De jaaglijn rekt ook nog eens mee bij het op gang komen en vangt schokken op.

Wat kostte nu zo’n reisje met een trekschuit? in 1808 betaalde je voor een enkeltje naar Delft zeven stuivers. Dan mocht je plaatsnemen in de roef waarin acht personen passen. Goedkoper is het om in het ruim tussen de goederen te reizen, dan ben je maar vijf stuivers kwijt. Hier kunnen 28 mensen op een paar banken een zitplaats vinden.
Kleintjes tot vier jaar reizen gratis, voor kinderen van vier tot tien jaar rekent de schipper de helft van de prijs.
Visvrouwen en visverkopers betalen een apart tarief van negen stuivers in de roef en drie stuivers in het ruim. Het is duidelijk dat de schipper de vislucht liever in het ruim had dan in de roef…

Vaste verbinding met omringende plaatsen
Al in de 17e eeuw ontstaat er behoefte aan een geregelde verbinding met omringende plaatsen als Maassluis, Schipluiden en Delft. In 1654 komt er vanuit Vlaardingen een vaste trekschuitverbinding naar onder meer Maassluis en Delft.
Men kan op drie plaatsen opstappen: vanaf de Waal vaart er een trekschuit naar Delft, Den Haag en Leiden. Vanaf de Kortedijk een schuit met als eindpunt Delft en als je bestemming Maassluis is, kun je op de Biersloot instappen.
De trekschuit vanaf de Waal naar Delft vertrekt dagelijks (behalve op zondag) al om zes uur ’s morgens. Op donderdag vaart er één extra om vier uur ’s morgens.

De afvaarten vinden stipt plaats op het moment dat de kerkklok het betreffende uur van vertrek slaat. Om drie en vier uur ‘s middags (in de donkere wintermaanden een uurtje eerder) vaart de schuit vanuit Delft weer terug naar Vlaardingen.
Nadat het stadsbestuur in 1869 en 1893 respectievelijk de Waal en de Biersloot laat dempen, komt de laad- en losplaats nabij de sluizen aan de Wedde te liggen. Men noemt dit gebiedje achter de Kortedijk bij de sluizen ook wel ‘Voorstad’.
Hier bevinden zich verschillende stegen, de 1e, 2e en 3e Kortedijksteeg, de Noordsteeg en de Werfsteeg, die tot 1856 de naam Scheidingssteeg droeg. Deze laatste wordt daarna in de volksmond ‘de Scheidsteeg’ genoemd.
Het is de plek waar men de jaagpaarden aan- en afspant waardoor er permanent paardenstront ligt. Het vervoer van koeien dat eveneens van hieruit plaatsvond, maakte de boel nog smeriger.
Dit stukje Vlaardingen achter de Kortedijk krijgt al snel de bijnaam ‘Achter Strontenburg’.

Het einde van de trekvaart
In 1834 maakt de regering plannen voor de oprichting van de ‘IJzeren Spoorwegmaatschappij’. De schippers van trekschuiten en beurtschepen (zeilende vrachtschepen) komen hiertegen in opstand.
Tevergeefs, want in 1836 begint men met de aanleg van de eerste spoorlijn van Nederland, tussen Amsterdam en Haarlem.
Het is geen toeval dat tussen deze belangrijke steden in 1631 ook de eerste trekvaart werd aangelegd. De trekschuiten vervoeren nog tot 1891 via een officiële dienstregeling personen en goederen naar Delft.
In dat jaar heft Delft de verbinding met Vlaardingen op. De opkomst van de stoomboot en stoomtrein zorgt ervoor dat de trekschuitverbinding niet meer noodzakelijk is.
In Vlaardingen hebben zelfstandige schippers echter nog tot in de jaren twintig van de vorige eeuw doorgevaren. Zelfs na de Tweede Wereldoorlog konden we af en toe nog getuige zijn van dit fenomeen.
Meer dan tweehonderd jaar lang was vervoer per trekschuit de best georganiseerde en meest comfortabele vorm van openbaar vervoer.