Het Belgenkamp

In augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit, een naam die overigens pas na de Tweede Wereldoorlog algemeen gebruikt werd. Buiten Nederland wordt meestal over de Grote Oorlog gesproken, met name in België. Nederland bleef gelukkig buiten de oorlog, maar merkte er wel het een en ander van. Dat blijkt onder meer uit dit venster van de Harderwijker canon.

In België lagen de zaken heel anders. Op 4 augustus 1914 vielen Duitse troepen België binnen om via dat land Frankrijk te kunnen aanvallen. Op 10 oktober gaf de havenstad Antwerpen zich over. Uit angst voor de naderende Duitse troepen en door al of niet verzonnen verhalen over wreedheden, vluchtten honderdduizenden Belgische burgers naar Nederland. In totaal ongeveer één miljoen mensen. De meesten keerden binnen enkele maanden weer terug, maar toch bleven er gedurende de hele oorlog zo'n honderdduizend in Nederland.

Behalve burgers vluchtten ook veertigduizend Belgische militairen naar Nederland. Omdat Nederland tijdens deze oorlog neutraal was, dus niet meevocht, was de Nederlandse regering verplicht deze mensen te ontwapenen en op te sluiten. Dat heet interneren. Daarmee werd voorkomen dat ze weer gingen vechten.

De Belgische militairen werden in verschillende plaatsen opgevangen, onder andere in Harderwijk. In de nacht van 11 op 12 oktober 1914 kwamen de eersten in onze stad aan. Een dag later arriveerden niet minder dan 6.600 soldaten. Uiteindelijk kreeg Harderwijk dertienduizend Belgische militairen over de vloer. Een deel van de militairen kon zijn gezin laten overkomen. Zo'n 2.500 vrouwen en kinderen kregen een plek in de gezinsdorpen Leopoldsdorp en Heidekamp. Samen met de bewakingseenheden betekende dit dat de stad Harderwijk die 7.500 inwoners telde, op den duur ongeveer zestienduizend extra inwoners kreeg te verwerken.

De Belgen werden eerst ondergebracht in een tentenkamp ver buiten de stad, in de buurt van wat nu het Bouw & Infra Park aan de Ceintuurbaan is. Dat werd spoedig vervangen door vijftig barakken die gebouwd werden met (gedwongen) hulp van de Belgische soldaten. In elke barak konden tweehonderdvijftig mannen slapen. De barakken waren onverwarmd en boden weinig privacy. Wel waren er twee kantines die verwarmd konden worden en waar de mannen overdag naar toe konden. Op den duur werd het kamp uitgebreid met een heleboel gebouwen. Onder meer met een voorziening om te wassen en te baden, een kerk, een ziekenzaal en schoollokalen waar bijna zesduizend mensen leerden lezen en schrijven. Verder een postkantoor, winkels, waaronder de eerste patatkraam in Harderwijk, en zelfs een schouwburg en een grote (vierhonderd meter lange) wielerbaan.

Ondanks alle goed bedoelde pogingen om een aanvaardbaar leefklimaat te scheppen, leefden de Belgische militairen in treurige omstandigheden. Aanvankelijk mochten ze het kamp niet verlaten uit angst dat ze er vandoor zouden gaan. Later werd de opsluiting versoepeld en konden ze in Harderwijk of omgeving gaan werken, aanvankelijk echter bijna nooit zonder begeleiding. In de loop van de oorlog werden de regels soepeler toegepast. Nogal wat 'Harderwijker Belgen' gingen aan het werk in de Limburgse kolenmijnen, wel erg ver weg van hun interneringskamp.

Op 11 november 1918 eindigde de oorlog met een wapenstilstand. In december keerden de meeste Belgen weer terug. Hoe merkwaardig het ook klinkt, talrijke Harderwijkers zagen de Belgen met lede ogen vertrekken, al was het maar vanwege hun klandizie die nu wegviel. Een van de weinige herinneringen is het Belgisch Militair Ereveld op begraafplaats Oostergaarde. Hier liggen 349 Belgen begraven, in de meeste gevallen slachtoffer van de Spaanse Griep van 1918. Deze mensen kwamen niet alleen uit Harderwijk, maar ook uit andere kampen.