Grondwet

1848

De grondwet van 1848 legde de basis voor het huidige bestuurlijke stelsel. Hierin stond onder andere dat niet langer de koning maar de ministers verantwoordelijk zijn voor het beleid. De tweede kamer kreeg hierdoor dus ook veel meer invloed en macht. Op 17 maart 1848 benoemde koning Willem 2 een staatscommissie, de leider van die staatscommissie was de liberale voorman Thorbecke. Thorbecke had in 1844 ook al een voorstel gedaan om een grondwetsherziening, maar dat werd toen afgewezen. De tweede kamer wordt dan ook rechtstreeks. De tweede kamer werd nog wel door een bepaalde groep kiezers gekozen. De grondwet kwam voor een groot gedeelte ook door de gebeurtenissen in Europa. Zo braken er in Amsterdam en Den Haag rellen uit dat kwam omdat er een slechte economische toestand die er was in Nederland. Door deze rellen nodigde koning Willem 2 de tweede Kamervoorzitter uit om de mening van de tweede maker te vragen over een grondwetsherziening. Op 19 juni 1848 werden er 12 wetsvoorstellen aangeboden aan de tweede kamer. De voorstellen gingen voor het grootste deel over een conservatieve tweede maker. Ook een van die voorstellen was ook dat de eerste kamer moest worden afgeschaft maar daar was de tweede kamer het niet mee eens. De eerste kamer bleef dus ook gewoon bestaan.