De Eerste Wereldoorlog

Neutraal in oorlogstijd

Van 1914 tot 1918 woedt wereldwijd ‘de Grote Oorlog’. Miljoenen burgers en soldaten komen om het leven. Nederland is neutraal, dus de grootste gruwelen blijven de bevolking bespaard. Maar ook hier zijn de gevolgen van de oorlog goed voelbaar: vluchtelingen stromen binnen, voedsel wordt schaars en de werkloosheid is hoog.

De Grote Oorlog
De Eerste Wereldoorlog is de eerste grote oorlog waar wereldwijd miljoenen soldaten en burgers bij betrokken raken. In dit conflict staan de ‘centralen’ (Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk) tegenover de ‘geallieerden’ (Frankrijk, Groot-Brittannië en Rusland). Het oorlogsfront beperkt zich niet tot Europa, maar breidt zich uit tot in Afrika, Azië en het Midden-Oosten. Aan de oorlog doen ook landen met veel kolonies mee. Daardoor worden soldaten uit de hele wereld opgeroepen om mee te vechten.

De gevechten in Frankrijk en België vinden vooral plaats vanuit de beruchte loopgraven, die soldaten maar weinig beschutting bieden. Ze lopen groot gevaar als ze de loopgraven moeten verlaten om de vijand aan te vallen. Honderdduizenden soldaten verliezen hun leven aan het front. Als in 1917 de Verenigde Staten zich aan hun zijde scharen, raken de geallieerden aan de winnende hand. In november 1918 geven de centralen zich gewonnen. De oorlog kost tien miljoen soldaten en minstens tien miljoen burgers het leven. De ontwrichtingen van de oorlog vergroten wellicht de dodelijkheid van de Spaanse griep-pandemie, waaraan in 1918 en 1919 wereldwijd 50 miljoen en in Nederland bijna veertigduizend mensen sterven.

Neutraal
Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog verklaart Nederland zich meteen neutraal. Nederland is maar een klein land en kan militair niet op tegen buurlanden als Engeland en Duitsland. Daarbij is Nederland bang om in een oorlog zijn kolonies te verliezen. Nederland en ook België willen dus neutraal blijven, zoals ze decennialang waren. Dat lukt België niet, want het Duitse leger valt het land binnen om snel op te kunnen rukken naar Parijs. Nederland heeft meer geluk en kan zijn neutraliteit handhaven, net als bijvoorbeeld Denemarken, Spanje en Zwitserland. Dat Nederland uiteindelijk neutraal kan blijven is vooral te danken aan het feit dat Engeland en Duitsland hierbij beide gebaat zijn: Nederland fungeert voor hen als een bufferzone.

Neutraliteit blijkt een positie die lastig vol te houden is. Aan het begin van de oorlog vluchten ruim een miljoen Belgen naar Nederland. De vluchtelingen worden opgevangen, onder meer in tentenkampen. Onder hen bevinden zich veel oorlogsvrijwilligers die zich willen aansluiten bij de geallieerden. De Duitsers leggen vervolgens een 332 kilometer lang hekwerk met dodelijk schrikdraad tussen Nederland en België aan. De versperring komt bekend te staan als de Dodendraad.

Groot-Brittannië blokkeert de handel met Duitsland en verbiedt Nederland importgoederen door te verkopen aan de Duitsers. De Duitsers proberen juist zoveel mogelijk levensmiddelen en grondstoffen uit Nederland te halen. Driehonderd Nederlandse schepen vergaan door Britse mijnen en Duitse torpedo’s. De werkloosheid groeit door de krimp van de internationale handel. Voedsel wordt schaars en gaat op de bon. In 1917 en 1918 plunderen wanhopige huisvrouwen in Amsterdam en Rotterdam voedselvoorraden.

Revolutie
Tegen het einde van de oorlog heerst in verschillende Europese landen een revolutionaire stemming. In Rusland wordt de tsaar afgezet en vermoord. Na de oorlog vlucht de Duitse keizer naar Nederland en wordt Duitsland een republiek. Ook in Nederland wordt de dreiging van een revolutie ervaren, wat de regering doet besluiten om ingrijpende toezeggingen te doen om de politieke onrust te kalmeren, zoals de achturige werkdag en het algemeen kiesrecht (1919).