De IJsselbrug

Eindelijk een vaste oeververbinding

Tijd van wereldoorlogen

Midden in een beschaafd land, door een der rijkste volkeren van Europa bewoond, dat trotsch is op zijne reusachtige dijken en waterwerken, heeft zich reeds eeuwen der barbaarsheid tot in 1845 getroost, om een beuzelachtig riviertje met een pont en schuit te passeren, en al het oponthoud en ongemak te ondervinden die van zulk een passage onafscheidelijk zijn. [Uit: een artikel in het liberale nieuwsblad Overijssel van 30 augustus 1845].

Het "beuzelachtige riviertje" dat in deze noodkreet uit 1845 wordt genoemd, is de IJssel bij Zwolle. De schrijver had gelijk, al eeuwenlang konden Zwollenaren en andere reizigers de IJssel bij Zwolle alleen bij het Kleine Veer in Oldeneel of met een pont of een schuit bij het Katerveer oversteken. Dat stak schril af bij de twee concurrerende buursteden uit het verleden: Kampen kreeg een vaste brug in 1448, Deventer in 1483.
Waar de schrijver ook gelijk in had, was het ongemak van het ontbreken van een vaste oeververbinding. In een ingezonden brief in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 1905 is te lezen hoe een per koets reizend gezelschap bij avond, aan de Gelderse kant, de veerman met de bel waarschuwde dat men graag overgezet wilde worden. Even later verscheen in het duister de veerman met zijn kleine schuit, in plaats van de pont. Toen hij de koets zag, zei hij laconiek: "Ben je der met een wagen; ik meende dat het maar een fiets was." En de veerman roeide terug om na een kwartiertje met de pont terug te keren.

Het lijkt op het eerste gezicht verbazingwekkend dat een onderzoek uit 1899 aangeeft dat Zwolle in de sector transport de nationale koploper was. En dat zonder verkeersbrug over de IJssel. De verklaring is dat in de 19de eeuw het vrachtvervoer in Nederland grotendeels per schip en later ook per trein plaatsvond. En voor beide vervoersmiddelen was Zwolle een landelijk knooppunt. Een in economische zin dringende noodzaak voor de aanleg van een verkeersbrug over de IJssel ontbrak dus.
Maar landelijk gezien werd het belang van vrachtvervoer over de weg groter, al ging die ontwikkeling langzaam. Nog in het midden van de 19de eeuw waren de meeste wegen onverhard en dat betekende vooral bij slecht weer een moeizame tocht door plassen en kuilen. Op initiatief van koning Willem I werden eerst de rijkswegen verhard. Daarna kregen tussen 1850 en 1880 in snel tempo ook de provinciale wegen een verhard wegdek. "Kunstwegen" werden ze genoemd. Zwolle kreeg in die tijd kunstwegen naar het oosten en naar het noorden. De oude weg Zwolle-Kampen is een voorbeeld van zo'n kunstweg. Aan de overkant van de IJssel lag de kunstweg naar Apeldoorn te wachten op aansluiting met Zwolle.
Al deze ontwikkelingen zijn de Zwolse bestuurders natuurlijk niet ontgaan, maar voor de aanleg van een brug over de IJssel wachtten ze liever op particulier initiatief. Het mocht de stad zelf geen geld kosten. Deze zuinigheid heeft de komst van de vaste oeververbinding jarenlang opgehouden. Ondertussen kwam dat particulier initiatief er wel degelijk. In 1852 schreef de Overijsselsche Vereeniging tot Ontwikkeling van Provinciale Welvaart een prijsvraag uit voor het ontwerpen van een brug. De inzendingen bleken niet erg overtuigend en de plannen verdwenen voor jaren weer in de kast.

In 1862 kwam er een nieuwe kans toen er een spoorbrug over de IJssel werd aangelegd. Het gemeentebestuur van Hattem attendeerde de Zwolse collega's op de mogelijkheid om er een gecombineerde verbinding van te maken. Voor ongeveer f 100.000,‒ zou die tot stand kunnen komen. Ook deze mogelijkheid greep Zwolle niet aan.
Toen rond 1900, mede door de komst van de auto, het grote belang van het wegvervoer niet meer te ontkennen viel, kwam de gemeente eindelijk in actie. In 1905 werd de "Commissie tot overbrugging van den IJssel nabij het Katerveer" opgericht. Voorzitter en Tweede Kamerlid baron Sloet tot Oldhuis pleitte in de Kamer voor een brug. Hij vond het maar een droeve zaak dat de verbinding over de IJssel nog dezelfde was als in de tijd van de Romeinen. Met gevaar voor eigen leven moest hij bij ijsgang maar zien bij het Katerveer over de rivier te komen, hield hij de Kamerleden voor. Soms zat er zelfs niets anders op dan over Kampen of Deventer te reizen. Zwolle bracht f 1.000,‒ bijeen voor een eerste ontwerp, maar een brug bleef uit.

Pas in 1925 kwam er weer vaart in de zaak. Het feit dat Zwollenaar mr. H. van der Vegte toen minister van Waterstaat was, zal daartoe zeker hebben bijgedragen. Een plan met een Duits ontwerp voor de brug werd aangenomen. De IJsselbrug werd geprojecteerd op 780 m stroomafwaarts van de spoorbrug. Het was nu een kwestie van tijd, al waren de omstandigheden tijdens de bouw bar en boos. Tijdens de zeer koude winter van 1928-1929 gingen de arbeiders gewoon door en hamerden de klinknagels ook bij temperaturen van 15° onder nul in de brug.
Op 15 januari 1930 was het zover. Minister van Waterstaat P.J. Reymer knipte op de IJsselbrug een oranje lint door waarmee de op één na langste oeververbinding van Nederland een feit was. 10 jaar later zorgde de inval van de Duitsers in ons land voor de tijdelijke ondergang van de brug. In de vroege ochtend van 10 mei 1940 werd het hoofdgedeelte van de IJsselbrug door het Nederlandse leger opgeblazen. De stalen boogbrug viel in het water, maar de rivierpijlers en de aanbruggen bleven gespaard. Het herstel van de brug vergde bijna 3 jaar. Maar in 1945 werd de brug opnieuw opgeblazen. Pas in 1947 was de brug definitief hersteld.

In de jaren die volgden, nam het wegverkeer in Nederland explosief in omvang toe. De verbetering en verbreding van de A28 maakten een nieuwe brug noodzakelijk. Die kwam er op 29 september 1970. Inmiddels zijn er al weer plannen voor een nieuwe spoorbrug in verband met de Hanzelijn. Maar de oude IJsselbrug uit 1930 is nog steeds in gebruik als verbinding tussen Zwolle en de Veluwe.