“Dijcbrieff van Zalland”

Aanleg van de weteringen

Tijd van steden en staten

Op "Derde Pinksterdag" ofwel 4 juni in het jaar 1308 stelde de Utrechtse bisschop Guy van Avesnes, landsheer van het Oversticht waartoe ook het huidige Raalte behoorde, samen met ridders en vertegenwoordigers van de steden in Zwolle, het Dijkrecht van Salland op. Dat vormde de basis voor het huidige Waterschap Groot Salland. In deze "Dijcbrieff van Zalland" waren 35 regels opgenomen voor onderhoud, herstel en verbeteren van de dijken langs de IJssel. Alle bewoners van het achterliggende land waren verplicht om hun steentje bij te dragen aan de werkzaamheden. Wie dat niet deed, kreeg een boete. Die plicht gold echter alleen voor de bewoners van het land dat direct aan de rivier grensde en dat zonder dijken regelmatig bij overstromingen onder water zou komen te staan. Dat gebied strekte zich van zuid naar noord uit vanaf Deventer, via Olst, Wijhe en Zwolle tot aan de Zuiderzee voorbij Kampen, en in oostelijke richting tot aan wat nu Broekland (toen nog het onontgonnen moerasgebied `t Broeck) en Lierderholthuis was. De buurschappen die behoorden tot het vroegere kerspel Raalte, te weten Heeten, Pleegst(e), Ramele, Tij en Raan, Linderte, Luttenberg en Boetele, lagen hoger en hoefden daarom niet bij te dragen aan dat onderhoud.

Gegraven waterlopen

De aanleg van de IJsseldijk had tot gevolg dat overtollig hemelwater niet meer zoals vroeger in westelijke richting kon worden afgevoerd richting IJssel. Tot in de volle Middeleeuwen (12de-13de eeuw) stroomde overtollig water nog via dalvormige laagtes in het landschap van het hoger gelegen oosten (Sallandse Heuvelrug) naar het westen, waarna het de rivier bereikte via geulen die de oeverwal langs de IJssel doorsneden. Nu dat niet meer mogelijk was werd een systeem van weteringen gegraven dat het Sallandse oppervlaktewater naar het noorden afvoerde, waar het via het riviertje de Aa pas voorbij Zwolle in de IJssel stroomde. In de 13de en 14de eeuw werden ten westen van het kerspel Raalte waterlopen gegraven als de Zandwetering, Soestwetering, Oude Wetering en Nieuwe Wetering. In Raalte en omstreken hebben dus nooit natuurlijke waterlopen zoals beekjes bestaan, maar alleen maar door mensenhanden gegraven waterlopen. Dat blijkt ook uit alle namen, die eindigen op -vloedgraven, -leide, -waterleiding of -wetering. De weteringen in het kerspel Raalte werden van oost naar west gegraven, waar ze uitmondden in bovengenoemde eerder gegraven waterlopen. Zo werden in de late Middeleeuwen (14de-15de eeuw) door de lager gelegen delen van Linderte de Oosterbroekswetering, Wooldvloedgraven en de Linderter Vloedgraven (nu Linderterleide genoemd) gegraven, en in andere buurschappen bijvoorbeeld de Raalterwetering, Hondemotswetering, Rechterschotsleiding, Rameler Vloedgraven en de Bleerhorstwaterleiding.

Beheer en onderhoud

Dankzij verbetering van de waterafvoer konden laaggelegen, nattere gebieden worden ontgonnen tot weiland en hooiland. Omwonende boeren waren in de eerste eeuwen na het graven ook verantwoordelijk voor het onderhoud van deze weteringen. Zo was in 1447 in de marke Luttenberg vastgelegd dat "elckerlyck sijn slagh (=gedeelte) in der weteringe rumen sal wanneer hem die geswooren (=markebestuurders) gebieden". Sinds 1952 ligt die taak van beheer en onderhoud van de weteringen rond Raalte bij het Waterschap Salland, dat in 1997 opging in een groter verband: Waterschap Groot Salland. Wandelend over de in 2011 opengestelde schouwpaden kan iedereen nog meer genieten van deze eeuwenoude waterstaatkundige monumenten.