Het Veen

Intussen, al ten tijde van de Romeinen, was het grondwater opnieuw gaan stijgen, het klimaat werd warmer, maar ook natter. Er ontstonden overstromingen en het veen werd weer vrijwel onbewoonbaar. Men woonde vooral in de duinstreek. Toen de omstandigheden, met name de afwatering verbeterden, nam de bevolking weer toe en kon het veen weer worden opgezocht.

Met dat veen was iets belangrijks gebeurd. Door zijn vochtigheid - veen bestaat voor negentig procent uit water - had het in een eeuwenlang proces een metershoge laag gevormd. Het achterland was omhoog gekomen, was zelfs hoger komen te liggen dan de oude kreekruggen en dus geschikt geworden voor bewoning. Het klimaat werd ook droger. Wie zich in dit veenland vestigden, pasten dezelfde techniek toe als de West-Friezen tijdens de Brons- en IJzertijd; groeven sloten voor de afwatering, zodat langgerekte akkers ontstonden. Zo ontstond het typisch West-Friese landschap.

Op het eind van de afgelopen eeuw is het landschap totaal veranderd. Ook dit keer door de ingreep van de mens, nu met bulldozers en draglines: de zogenaamde ruilverkaveling. Vóór die ingreep was nog overal te zien hoe de veengrond was ontgonnen. Hoe de sloten gegraven waren, recht of licht schuin op de hoofdstroom. Alleen waar zo'n strook begon kon dat niet, daar werd waaiervormig verkaveld, zoals bij Spanbroek en Wadway. Zulke stukken land heetten waaiers.

Goed is ook te zien van waaruit de ontginning begon: vanaf de kust over de Rekere naar het oosten, vanuit Callinghe naar het zuidoosten en vanuit de Leekmonding bij Medemblik naar het zuidwesten. Rond het jaar 1000 zijn de laatste twee ontginningen aan elkaar komen te liggen; de grens is de Langereis, min of meer de scheiding tussen West en Oost West-Friesland. Na 1000 werd de zee dreigender, niet alleen uit zichzelf, maar ook door de mens, de toenemende bewoning. De zee werd steeds meer een vijand, omdat de mensen in het veen zich moesten verweren, wilden ze niet verdrinken. Meer dan ooit deden ze dat gezamenlijk, ze bouwden dijken, steeds meer en steeds hoger.

Factor van betekenis in dit proces was dat de ontginning van het veen, de afwatering, een neveneffect had. Veen kan niet zonder water en niet tegen zuurstof. Daalt het grondwater en komt het veen permanent boven water, dan oxideert het en verdroogt het blijvend. Daardoor begon de bodem, door eeuwenlange veengroei opgehoogd, in te klinken met wel een centimeter per jaar. Het gevolg was dat de kreekruggen weer boven het land uitkwamen, dat het land weer dreigde onder te lopen en dat er dus dijken moesten worden gebouwd. Ook al bleef het bijna vechten tegen de bierkaai en bleven de mensen tot plusminus 1500 bij zware storm tamelijk weerloos, toch lieten ze zich niet langer door zee en klimaat de wet voorschrijven; heel geleidelijk namen ze de macht over. Dat niet aflatende gevecht heeft de West-Friezen, zegt men, zo eigenzinnig gemaakt.

Uitgelicht

De boeren ontgonnen niet lukraak. Mogelijk werden ze gestuurd door het oude Friese recht of vanuit domeinhoven als Medemblik en Vrone. Ook lijkt te zijn gewerkt vanuit het strandwallengebied; het Geestmerambacht werd ontgonnen vanaf de gééstgronden.

De regelmaat valt op. In de Lutjebroeker ontginning noordwaarts liepen de sloten alle in dezelfde richting, volgens de klok van elf. In de aangrenzende Grootebroeker ontginning liepen ze eveneens in dezelfde richting, maar op twaalf uur. En toch was de grens tussen beide ontginningen kaarsrecht. Alsof ieder dorp voor zichzelf had gewerkt en, zodra het het andere dorp naderde, daarmee afsprak hoe de grens zou zijn.