Vikingschatten op Wieringen

Meer dan elf eeuwen lagen ze verborgen in de bodem bij Westerklief op Wieringen: drie zilverschatten, zorgvuldig verpakt in aardewerk potten. De kostbaarheden - sieraden, munten en zilverstaven - werden in 1996, 1999 en 2001 door lokale bewoners met een metaaldetector gevonden. Het zilverwerk, waaronder sieraden gemaakt van Arabische munten, is kenmerkend voor de cultuur van de Noormannen of Vikingen. De schatten vormen het eerste concrete bewijs dat de Vikingen hier niet alleen op rooftocht kwamen, maar zich vermoedelijk ook voor langere tijd vestigden. Ze behoorden mogelijk toe aan volgelingen van de Deense Vikinghoofdman Rorik, die in de periode 850-880 grote delen van het huidige Holland, Utrecht en Friesland in zijn macht had. Het begraven van geld en kostbaarheden was in de tijd dat er nog geen banken bestonden, een gebruikelijke manier om verdiend - of geroofd - kapitaal veilig te bewaren. Naar de reden waarom de eigenaren de kostbaarheden in de grond moesten achterlaten, kunnen we alleen gissen.

Bij de keus voor Wieringen als vestigingsplaats heeft voor de Vikingen de strategische ligging ongetwijfeld een rol gespeeld. Wieringen was in de negende eeuw nog geen eiland. De noordoostpunt, waar later Den Oever ontstond, lag aan een zijarm van zeegat het Vlie. Tot het ontstaan van het Marsdiep vormde het Vlie de voornaamste scheepvaartverbinding tussen de Noordzee en het Almere, de latere Zuiderzee. Via de Vecht en de Rijn kon worden doorgevaren naar de bisschopsstad Utrecht en naar de grootste handelsstad van de Lage Landen, Dorestad, aan de samenloop van de Oude Rijn en de Lek.

De Vikingen bouwden als eersten in Europa zeewaardige schepen, waarmee zowel gezeild als geroeid kon worden. Vanuit Scandinavië voeren zij naar Engeland en vermoedelijk ook naar Noord-Amerika. Handel en roof lagen bij die tochten in elkaars verlengde. Vanaf begin negende eeuw zwermden zij met hun drakenschepen uit langs de Europse kusten, waarbij zij ook de Middellandse Zee bereikten. In het jaar 810 landde voor het eerst een vikingvloot van 200 schepen op de kust van Holland. De ongenode gasten kwamen daarna regelmatig terug. Kloosters met hun kerkschatten en rijkgevulde voorraadkamers hadden hun speciale belangstelling. De Adalbertuskapel in Egmond was een van hun doelwitten. Dorestad werd tussen 834 en 863 tot vier maal toe door de Vikingen geplunderd en gebrandschat. Na de laatste verwoesting was het met de bloei van de stad voorgoed gedaan.

Of de Vikingen Texel hebben bezocht is uit vondsten of documenten niet af te leiden, maar ligt gezien de routes van hun schepen voor de hand. Het dorp Den Burg op Texel is ontstaan rond een ringwalburcht die in de Vikingtijd is aangelegd. Ringwalburchten waren cirkelvormige versterkingen en een of meer droge grachten met pallisaden en een aarden wal, die de lokale bevolking een vluchtplaats boden bij vijandelijke aanvallen. In de veertiende eeuw is er een grotere gracht om de burcht heen gelegd, die nog goed in het stratenpatroon van Den Burg is te herkennen.