Pionieren in de Anna Paulownapolder

Landverhuizers uit de Betuwe waren de eerste bewoners van de in 1846-1847 drooggevallen Anna Paulownapolder. De arbeidershuisjes in de 'Geldersche buurt' aan de Molenvaart bij Breezand waren tot voor kort de stille getuigen van het leven van deze pioniers, die in het 'Amerika van het noorden' onder barre omstandigheden het hoofd boven water moesten houden. De Anna Paulownapolder, ruim 5000 ha groot, was een van de laatste polders in Nederland die met particulier geld werd bedijkt en ingericht. Onder de geldschieters waren de vooraanstaande Noord-Hollandse families Van Foreest en Loopuyt, evenals koning Willem II. De polder werd vernoemd naar de Russische gemalin van de vorst, Anna Paulowna Romanova.

Aan de komst van de Gelderse kolonisten is de naam verbonden van Ottho Gerhard Heldring, predikant in Hemmen in de Betuwe. In zijn dorp werd hij geconfronteerd met de schrijnende armoede onder zijn gemeenteleden, als gevolg van een rampzalige uitbraak van de aardappelziekte. Het had hem op de gedachte gebracht dat armoede en leegloperij het beste bestreden konden worden door migratie van werklozen naar plaatsen waar wél werk was. Zijn noodkreet in de krant werd gelezen door jonkheer Van Foreest, die er in de Anna Paulownapolder niet in slaagde voldoende gegadigden te vinden voor de arbeidershuisjes die hij alvast had laten bouwen. De heren vonden elkaar. Heldring haalde vijfentwintig 'der arbeidzaamste en degelijkste gezinnen' uit zijn gemeente over om zich op het nieuwe land te vestigen. De goedbedoelende dominee begeleidde de eerste groep kolonisten persoonlijk naar het verre noorden. Er zouden meer groepen volgen. Eind 1847 waren er al veertig Gelderse huisgezinnen.

De Betuwenaren hadden weinig te kiezen. Zij kregen naast een huisje twee bunder zandige grond, tegen een pachtprijs van 39 gulden per jaar. Vanwege de schamele opbrengsten was zelfs dat bescheiden bedrag voor de meesten de eerste jaren nauwelijks te betalen. Tot de komst van de kunstmest rond 1890, bleef het boeren op de zilte, schrale grond een bijna hopeloze onderneming. Pas na 1915 kwam de polder letterlijk tot bloei, toen bleek dat de bodem uitstekend geschikt was voor de bollenteelt. Het leidde tot de komst van een nieuwe golf immigranten in de jaren '20 en '30. De Westpolder rond Breezand maakt tegenwoordig deel uit van het grootste aaneengesloten bloembollengebied ter wereld. De Gelderse huisjes hebben op één na de moderne tijd niet overleefd. Het laatste authentieke huisje wordt in 2010 herbouwd op het terrein van landgoed Hoenderdaell, als blijvend monument voor de eerste generatie pioniers.

De Anna Paulownapolder was maar één van de nieuwe inpolderingen die vanaf het midden van de 19de eeuw in de Noordkop ter hand werden genomen. Sinds de droogmaking van de Beemster, de Schermer en andere grote Noord-Hollandse meren in de Gouden Eeuw, was de landaanwinning stil komen te liggen. De snelle stijging van de prijs van landbouwproducten maakte het na 1840 opnieuw lonend om te investeren in landwinningsprojecten. In 1844 viel de Waard- en Groetpolder droog, in 1846 de polder Waard-Nieuwland onder het eiland Wieringen en in 1847 de Prins Hendrikpolder op Texel, waar al in 1835 de Eierlandse polder was aangelegd. Het sluitstuk van het nieuwe landwinningsoffensief was in 1930 de grootste van alle Noord-Hollandse droogmakerijen, de Wieringermeerpolder.