De Zijpe: ruisende rokken in de polder

Amsterdamse en Alkmaarse regentenfamilies bezaten begin zeventiende eeuw samen meer dan driekwart van de grond in de Zijpe. De nieuwe polder leverde hun niet alleen opbrengsten als agrarisch productiegebied. Het was ook een plek om 's zomers de drukte en de stank van de stad te ontvluchten. De stadse families hielden verblijf in voornaam ingerichte 'heerschapskamers' in de boerderijen van hun pachters. Als zij kapitaal genoeg hadden lieten zij een eigen buitenhuis bouwen, omzoomd door moestuinen, boomgaarden en waterpartijen. Het kweken van bijzondere bomen en planten hoorde naast de jacht, het maken van rijtoeren en de visites bij andere families, bij de genoegens van het zeventiende- en achttiende-eeuwse buitenleven.

De Zijpe telde rond 1660 zo'n 90 buitenplaatsen en landgoedboerderijen, met een concentratie langs de Groote Sloot. Het buiten met de grootste 'plantagie' was Wildrijck, op hoek van de Belkmerweg en de Sint Maartensweg. Het was in de zeventiende en achttiende eeuw onder meer in het bezit van de Alkmaarse zeepziedersfamilie Ras en de Amsterdamse Van Strijens, die ook de hofstede 'Ananas' bezaten.

Met een buiten in de Zijpe of de Wieringerwaard woonde men een tikje minder 'op stand' dan in de dichter bij Amsterdam gelegen Beemster, drooggevallen in 1612, of nog wat later langs de Vecht of in het duingebied bij Bloemendaal. In de achttiende eeuw trokken de Amsterdamse regenten zich geleidelijk uit de polder terug. De grond kwam meer en meer in handen van Zijpenaren zelf, boeren, schippers en middenstanders. In 1780 waren er nog 22 buitenplaatsen over.

De economische recessie van eind achttiende en begin negentiende eeuw luidde het definitieve einde in van de Zijpe als 'groene lustwarande' voor stadse regenten. Hun buitenverblijven raakten in verval, werden verkocht en één voor één afgebroken - vrijwel zonder een spoor achter te laten. De stolpboerderij Starre Kroon aan de Groote Sloot werd in 1792 door de Zijpenaar Klaas Maet gebouwd op de plaats van zo'n vervallen buitenplaats of hofstede. De naam van de boerderij verwijst naar de ster Alphekka, de helderste ster in het sterrenbeeld Noorderkroon. De naam symboliseert de plaats van boerderij als mooiste en rijkste parel aan de kroon van de Zijper stolpen.

Niet alleen de buitenplaatsen getuigden van de belangstelling van de stedelingen voor hun grondbezit in de Zijpe en omgeving. De uit Antwerpen afkomstige koopman Isaac Le Maire, een van de kleurrijke figuren uit de zeventiende eeuw, begon in 1600 als projectontwikkelaar avant la lettre aan de bedijking van het kweldergebied ten zuiden van Huisduinen en het noordelijke Koegras. Hij had de gronden, samen met land bij Egmond aan de Hoef, gekocht uit de bijna failliete boedel van de graven van Egmont. De bedijking zag hij vermoedelijk als beleggingsobject. Na de aanleg van een dijk van de Oogduinen naar de Nieuwlanderdijk verloor Le Maire zijn belangstelling. Als een van de aandeelhouders van de in 1602 opgerichte Verenigde Oost-Indische Compagnie raakte hij in de ban van de overzeese handel, die veel winstgevender bleek te zijn. Zijn erfgenamen - Isaac en zijn vrouw Maria Walraven hadden 22 kinderen - legden in 1640 nog een deel van het dijkenstelsel om 'Le Mairs Polder' aan.