Dijken, molens en droogmakerijen

Alkmaar voortrekker van nieuwe poldertechniek

Door Diederik Aten

In de 15e en 16e eeuw speelde Alkmaar een interessante rol in de ontwikkeling van de poldertechniek. In 1407/1408 verrees in de buurt van de stad de vroegst bekende windwatermolen van Holland. Maar Alkmaar kan bogen op nog een noviteit. In 1533 legden Jan en Willem Jansz met een molen het direct ten zuiden van de stad gelegen Achtermeer droog. Hiermee was de eerste droogmakerij waarover we momenteel zekerheid hebben een feit en ging de strijd tegen het water een nieuwe fase in.

In de middeleeuwen rukte overal rond Alkmaar het water op. Kleine poelen en stroompjes in het slappe en zakkende veen groeiden uit tot grote en kleine meren zoals het Schermeer en Vroonermeer. De bevolking reageerde door dijken aan te leggen. Rond 1250 had bijvoorbeeld de grote Westfriese Omringdijk rond heel West-Friesland gestalte gekregen. Maar binnen dergelijke dijkringen moest ook het nodige gebeuren. Water loopt nu eenmaal naar het laagste punt en daar verzopen de landerijen. Het antwoord op deze ellende was poldervorming. De boeren legden in onderling overleg een kade rond hun percelen. In de kade zat een sluisje waardoor ze het overtollige water naar wens weg lieten lopen. Helaas ging dat door de gestage daling van het maaiveld steeds moeilijker.

De ontwikkeling van een effectieve windwatermolen bood uitkomst. Met een dergelijke molen kon het water uit de polder omhoog gepompt worden. Het eerst bekende bericht over een windwatermolen dateert uit 1407/1408. In de genoemde periode stuurde Graaf Willem IV twee commissarissen naar Alkmaar om in de buurt van de stad een speciale molen te onderzoeken. Uit latere berichten blijkt dat het vrijwel zeker om een windwatermolen ging. Helaas weten we niet waar deze molen heeft gestaan en ook niet hoe hij er uitzag. Dat doet echter aan deze Alkmaarse primeur niets af.

Rond 1530 beschikte men over grote achtkantige watermolens met de wieken in een draaibare kap van het nog steeds bekende model. Dergelijke molens hadden bij stevige wind een capaciteit van 50 kubieke meter water per minuut. Met de sterk verbeterde molens konden zelfs meertjes worden leeggemalen. Bovendien stegen de prijzen van landbouwproducten na 1500 gedurig. De grondprijzen en pachten gingen mee omhoog en dat maakte investeringen in de landaanwinning steeds aantrekkelijker. De gebroeders Jan en Willem Jansz begrepen dat kennelijk goed. De ene was burgemeester en de andere schout van Alkmaar. Ze verkregen in 1527 permissie van het stadsbestuur om het 37 hectare grote Achtermeer droog te mogen maken. De landsheer, Keizer Karel V, moest echter ook een octrooi of concessie verlenen en dat duurde nog tot november 1532. Waarschijnlijk viel het Achtermeer een jaar later droog en daarmee stond de allereerste droogmakerij waarover op dit moment duidelijkheid bestaat op de kaart.

Blijkbaar was de Achtermeer een succes, want daarna werd het ene na het andere meertje in de omgeving van Alkmaar leeggemalen zoals het Daalmeer met Mare en Oudie (octrooi verleend in 1560), het Zwijnsmeertje (1565), het Heilooërmeer (1566) en de Boekelermeer (1567). In al deze projecten speelden Alkmaarse regenten een hoofdrol. Het voorlopige hoogtepunt vormde de droogmaking van het Berger- en Egmondermeer in 1563-1566 door Lamoraal van Egmond en Hendrik van Brederode, heer van Bergen. De rond Alkmaar opgedane ervaring kwam goed van pas toen begin 17e eeuw met het echt grote werk werd begonnen. In 1612 kwam de vruchtbare kleibodem van de 7.000 hectare metende Beemster boven water en na het welslagen van die reusachtige onderneming waren ook de dagen van de Heerhugowaard en het Schermeer bij Alkmaar geteld.