De laatste dorpspomp

Watervoorziening

Tijd van televisie en computers

De eerste bewoners in deze omgeving vestigden zich dichtbij de Vecht. Zo hadden ze altijd schoon stromend water bij de hand. Naarmate de bevolking groeide, ging men noodgedwongen steeds verder van de Vecht wonen. Op plaatsen waar geen water in de buurt was, groeven de mensen een kuil. Jammer genoeg vervuilde het water in de kuil snel, waardoor het als drinkwater niet meer geschikt was. Dat was de reden om over te gaan tot het graven van waterputten, die vanwege hun diepte ook geschikt waren voor gebieden waar het grondwater dieper in de grond zat. Sinds het begin van de jaartelling gebruikte men putten, gemaakt van de stam van een dikke uitgeholde eik, of vierkante putten bestaande uit vier verticale palen, omgeven door horizontale planken. In Dalfsen zijn tijdens opgravingen beide vormen gevonden, onder andere in Gerner, Lenthe en Oudleusen.

Waterputten

In de 17de eeuw werden de meeste waterputten bij de huizen en boerderijen van baksteen gemaakt. Enkele van deze gemetselde putten zijn in het dorp teruggevonden. Voor de armere mensen werden in het dorp door het schoutambt op centrale punten waterputten aangelegd. Veel inwoners in het dorp hielden een koe of een varken. De mest die dat opleverde, werd bij huis zo dicht mogelijk langs de openbare weg gegooid, om daarna met een kar naar hun eigen stukje bouwland te worden gebracht. Zonder dat ze het wisten, vervuilden ze daarmee het grondwater en dus ook het water van hun eigen put of van de openbare put in de buurt. Dit leidde tot het uitbreken van ziekten, onder andere cholera. In 1834 en in 1866-1867 werd ook Dalfsen daardoor getroffen. Toen bleek dat besmettelijke ziekten zoals cholera zich verspreiden via het drinkwater, werd er gezocht naar een hygiënischer manier van watervoorziening.

Waterpompen

Die werd gevonden in de waterpomp. Via een lange pijp in de grond kon, door aan een lange metalen arm te zwengelen, water opgepompt worden, dat dan uit een uitloop aan de pomp in een emmer liep. In het dorp stonden vier van deze gemeenschappelijke waterpompen, twee op het Kerkplein, één in de pompgang aan de Prinsenstraat tegen de Julianastraat aan en één op de hoek Julianastraat-Molenstraat. Deze laatste heeft nog tot omstreeks 1956 dienst gedaan. De oude huizen daar vlakbij zijn nooit aangesloten geweest op de waterleiding. Vandaar dat deze pomp nog lang een functie had. Na de aanleg van de drinkwaterleiding in het dorp Dalfsen zijn de andere drie pompen nog een tijdlang gebruikt om water te pompen voor de schoonmaak en om het straatje te schrobben. De rijkere mensen in het dorp lieten zelf een pomp slaan achter of in hun woning. De pomp was voor de bevolking een enorme vooruitgang en het aantal ziektegevallen werd sterk teruggedrongen. Op het platteland, met de verspreid staande boerderijen, was dit probleem veel minder urgent. Vandaar dat men daar veel langer gebruik heeft gemaakt van putten. Deze putten waren voor het merendeel opgebouwd uit baksteen of Bentheimerzandsteen. Het water werd met een emmer aan een ketting, die men om een horizontale paal wond, of met een boom en een haal waaraan de emmer hing, omhooggehaald.

Waterleiding

In de grote steden in Nederland werd sedert 1853 het drinkwater via een netwerk van leidingen geleverd. In 1914 was ongeveer 80% van de bevolking op een waterleidingnet aangesloten. Particuliere bedrijven moesten voor de aanleg van het leidingnet en de levering van drinkwater zorgen. Deze bedrijven moesten, net als nu, winst maken voor hun aandeelhouders en daarom kwamen ze niet naar dunbevolkte gebieden als Dalfsen en omgeving. In de kleinere dorpen en op het platteland woonden te weinig mensen en was zo'n waterleiding dus te duur. De provincie Overijssel nam toen het voortouw en er werden plannen gemaakt om het platteland ook aan te sluiten. De gezamenlijke gemeenten van Overijssel, met name de gemeenten zonder eigen drinkwaterbedrijf, richtten een waterleidingbedrijf op, de Waterleidingmaatschappij Overijssel (WMO). In 1928 was er overleg tussen deze maatschappij en de gemeente Dalfsen. De gemeenteraad zag wel wat in een waterleidingnet en gaf toestemming om tot uitvoering van dit plan over te gaan. In Welsum werd in 1932 een 47,8 m hoge watertoren geplaatst met een reservoir van 230.000 liter. De aangeslotenen op het waterleidingnet kregen water van de pompstations van Witharen, Archem en zo nodig uit Zwolle.

Verzet

Natuurlijk was er ook weerstand. Er kwam een protestactie op gang die in 1934 een hoogtepunt bereikte door het oprichten van een protestgroep met een bestuur en leden. Met name waren de boeren in het dorp tegen de verplichting om een aansluiting te nemen en ook tegen het feit dat men moest gaan betalen voor leidingwater, terwijl het put- en pompwater gratis was. Een derde argument was, dat dit in de crisisjaren voor de meeste mensen (er waren toen veel werklozen) onbetaalbaar was. Langzamerhand namen de bezwaren af en de bewoners van het dorp kregen als eersten een aansluiting op het waterleidingnet, terwijl het platteland pas omstreeks 1956 van dit nieuwe fenomeen gebruik kon maken. De boeren die tot die tijd in de winter nog alle water voor het vee uit een put omhoog haalden, gingen over naar de waterleiding, zonder zelf ooit een pomp te hebben gehad. In de loop der jaren was het reservoir van de watertoren niet langer toereikend en in 1963 werd besloten om aan de Wilhelminastraat een groot bodemreservoir van 900.000 liter te laten bouwen, voorzien van automatische pompinstallaties. De watertoren had zijn dienst gedaan en werd op 14 december 1965 opgeblazen.