Rondom het landsheerlijk slot

Vollenhove, bestuurscentrum

Tijd van steden en staten

Het gebruiksrecht in het bos van Fulnaho (Vollenhove), waarmee de bisschop van Utrecht door zijn heer, de Duitse koning (later keizer) was begiftigd, is het vertrekpunt geweest voor zijn machtsvorming in de regio, die daarom de naam Land van Vollenhove kreeg. De bisschop stond als leenman van de keizer tot 1528 aan het hoofd van dit landsdeel.

Leenman

De Duitse keizers hadden liever een bisschop als leenman, omdat er dan geen dynastievorming door erfopvolging kon optreden. Evengoed gedroegen de bisschoppen zich meer als krijgsheren dan als geestelijken. In 1024 verkreeg bisschop Adelbold grafelijke rechten in Drenthe, in 1042 in Salland en in 1046 werd Drenthe, inclusief de nederzetting Groningen, als het Oversticht onder het gezag van het prinsbisdom Utrecht gebracht. Toen de invloed van de keizer taande, werd de invloed van de graven van Holland en Gelre groter. Zij wilden het Nedersticht (Utrecht) en het Oversticht onderling verdelen. Vooral de graven (later hertogen) van Gelre probeerden een wig te drijven tussen Sticht en Oversticht. Het was daarom handig dat de bisschop-landsheren overzee het Oversticht konden bereiken.

Huys te Vollenho

Met het oog op die geregelde overtocht en behoefte aan een veilig verblijf hebben de bisschop-landsheren al vroeg een steunpunt voor hun bestuur gevestigd op de Voorst en legden daarmee de basis voor de latere stad Vollenhove. De eenvoudige versterking werd in 1165 vervangen door een stenen burcht, om het gebied betere bescherming te kunnen bieden. Het landsheerlijk complex heette eerst het Huys te Vollenho en werd later het Oldehuis genoemd. Tot 1528 was Vollenhove het bestuurscentrum van het Land van Vollenhove onder het bewind van de Utrechtse kerkvorsten. Het landsheerlijk kasteel fungeerde als hun woon-en werkpaleis. Er werden officiële stukken ondertekend, onderhandelingen gevoerd met adel en steden en er werd recht gesproken in de zogenaamde Kamerklaringen. Het dagelijks beheer van het slot was opgedragen aan de kastelein, later aan de drost. Hij woonde er samen met zijn medewerkers, dienstmannen of borgmannen. Zij leefden in de voorburcht, maar bouwden later hun eigen behuizingen buiten het kasteel, waarvan de meeste later als havezaten bekend zouden staan.

Het dorp op de kamp voor het kasteel

Het bestuurscentrum bij het Oldehuis trok ambachtslieden en handelaren aan, maar ook mensen voor een loopbaan in bisschoppelijke dienst. De nederzetting Opten Camp nabij het slot ontstond als woonplek voor allen die bij het kasteel betrokken waren. De stedelijke ontwikkeling die het dorp doormaakte, werd in 1354 bekrachtigd met de verlening van stadsrecht door bisschop-landsheer Jan van Arkel. Rond 1380 nam de stad de naam van de streek over, ter onderscheiding daarvan steeds met de toevoeging stad ervoor: stad Vollenho. De laatste bisschop die in Vollenhove resideerde was Philips van Bourgondië (1517-1524). Zijn beoogde opvolger, Hendrik van Beieren, droeg onder druk van Gelderse vijandelijkheden in 1528 zijn landsheerlijk gezag in het Oversticht over aan zijn leenheer, de Duitse keizer Karel V.

Stadhouder

De functie van Vollenhove als bestuurscentrum werd versterkt toen de keizerlijke stadhouders van de noordelijke gewesten Friesland, Overijssel, Drenthe en Groningen er hun residentie namen. Jurjen Schenck, de eerste stadhouder, liet tegen de zuidoostrand van de stad zijn kasteel Toutenburg bouwen. De middeleeuwse voormalige bisschoppelijke burcht aan de zuidwestkant van de stad kreeg daarmee een moderne tegenhanger in renaissancestijl. Karels zoon en opvolger Filips II vestigde in Vollenhove in 1553 de zetel van het Hof van Kanselier en Raden voor Overijssel, Drenthe en Lingen. De Tachtigjarige Oorlog brak de groei en bloei van Vollenhove als het "Den Haag van het noorden" abrupt af: de stadhouderszetel werd verplaatst naar Groningen en het Hof naar Zwolle.

Van de beide Vollenhoofse kastelen is niet veel meer over. Het Oldehuis werd in 1854/5 afgebroken. De voormalige slotgracht doet nu dienst als jachthaven. Van het slot Toutenburg rest alleen een kleine romantische ruïne in het park Oldruitenborgh.