Jagers en verzamelaars prehistorie

Zwerfvolk tussen zandruggen en moerassen

Tijd van jagers en boeren

Heino, een dorp in Salland. Alles heeft een begin en een eind. Maar de geboortedag van een dorp is niet precies vast te stellen. Dorpen en steden ontstaan zo langzaam dat het geven van een naam eeuwenlang kan worden uitgesteld. In 1236 komt de naam "Van der Hayne" voor het eerst voor in een oorkonde van de bisschop van Utrecht, Otto III. Maar tot dat moment is er al veel gebeurd dat de geschiedenis van het latere dorp zal kleuren.
We gaan zo'n 200.000-130.000 jaar terug in de tijd. Gletsjers van soms wel 200 m dikte uit Scandinavië drukten in de Saale-ijstijd met enorme kracht de ondergrond in grote delen van ons land opzij. Hierdoor zijn onder andere de stuwwallen van de Overijsselse Heuvelrug en de Veluwe ontstaan. De dalen tussen deze stuwwallen vulden zich tijdens een warmere periode met smeltwater en water uit rivieren. Toen duizenden jaren later de temperaturen weer daalden tijdens de Weichsel-ijstijd (120.000-10.000 jaar geleden), verdween alle begroeiing. Door de kale bodem konden zandstormen enorme hoeveelheden zand (dekzand genoemd) verplaatsen.

Het fijnkorrelige zand verspreidde zich over het hele gebied van Salland en vormde lagen van löss en leem. Deze leem- en kalkhoudende grond zorgde voor een redelijk vruchtbare bodem. Echter alleen op die plaatsen waar de waterhuishouding (de water aan- en afvoer) goed was. Het grofkorrelige zand (dat minder vruchtbaar is) stoof niet zover weg en vormde dekzandruggen. Bij Heino liggen deze langgerekt van Laag Zuthem naar de Strenkhaar en van Lierderholthuis naar de Wolthaar. Dit is veroorzaakt door de toen overheersende west-noordwestelijke windrichting.

Na de laatste ijstijd werd het klimaat weer warmer en natter. Door de oeverwallen en de vele dekzandruggen werd de afvoer van water geblokkeerd. In de lagere delen van Heino ontstonden daardoor uitgestrekte moerassen, die in latere tijden veenlagen vormden. Ook in de nu droge gebieden van de Hagen , 't Moer en rond de Vloedgraven. De volgende verandering van het landschap vond plaats tijdens de vroege Middeleeuwen. De streek werd toen regelmatig geteisterd door overstromingen van de IJssel. Doordat op de dikke veenlagen het water niet weg kon, vormden zich daar lagen komklei. Zo ontstond door de eeuwen heen bij Heino een gevarieerd landschap van zandruggen en moerassen. De zandruggen waren bedekt met loofbossen van vooral berken en eiken. In de moerassige delen ontstond een biotoop van onder andere wilgen en elzen. Omstandigheden kortom die zeer aantrekkelijk waren voor allerlei soorten wild.

De ruime hoeveelheden wild en vruchten in de bossen, en vissen in de nabijgelegen IJssel en Vecht hebben waarschijnlijk al vroeg mensen aangetrokken. Het waren jagers en verzamelaars, met hun gezinnen op zoek naar alles wat maar eetbaar was. Het was zwervend volk, dat woonde in tijdelijke kampementen. Hun zwerftochten voerden over de zandruggen tussen de moerassen door. De naam Slikkebaardweg (vroeger stond daar herberg De Slikkebaard), verwijst daarnaar: "slik" wil zeggen moeras en "baard" is de aanduiding van een zandrug. In de buurt van deze weg zijn stenen werktuigen gevonden uit de Mesolithische periode (ongeveer 10.000 jaar geleden): een half bewerkte stenen bijl, een pijlspits en een schraper en bewerkte stukjes vuursteen.

Het is niet nauwkeurig te bepalen wanneer de eerste "vaste" bewoners zich in Heino vestigden. Dat zullen in elk geval boeren zijn geweest. De eerste landbouwers van ons land vestigden zich circa 5.300 v. Chr. op de vruchtbare lössgronden in Zuid-Limburg. In Heino is dat waarschijnlijk veel later geweest omdat de zandige ondergrond erg schaal was. In de ijzertijd die circa 800 v. Chr. begon, zijn er bij Raalte, Heeten en Zwolle nederzettingen van landbouwers geweest. Er zijn daar resten gevonden van huizen en schuren. In die tijd hebben misschien ook ijzersmelters de omgeving verkend. Omdat het water niet kon wegstromen naar een beek of rivier, hoopte zich ijzer op dat uit de bovengrond spoelde. De vroegere naam "Oerweg" bij 't Relaer verwijst daarnaar..

Die ijzersmelterijen waren er nog steeds in de Romeinse tijd (57 v. Chr.-406 na Chr.), onder andere in Raalte en op het latere landgoed Boschwijk bij Zwolle. Het grondgebied van Heino lag boven de limes, de grens langs de Rijn die het grote Romeinse rijk scheidde van het Germaanse rijk, waar Heino deel van uitmaakte. Hoewel de Romeinen enkele malen probeerden hun gebied uit te breiden, onder andere tijdens het bewind van de eerste keizer van Rome, Augustus, zijn ze daar nooit in geslaagd. Maar er zullen zeker contacten tussen de bewoners van deze streken en de Romeinen zijn geweest. Daarvan getuigen de vondsten van Romeinse gebruiksvoorwerpen in de Germaanse nederzettingen langs de IJssel en de Vecht. Later verschenen ook Frankische volkeren zoals de Saliërs in deze streken. Aan hun aanwezigheid herinnert mogelijk de naam Salland nog.

Heino en omgeving zou pas na 500 geschikt worden voor de vestiging van grotere aantallen bewoners. Ook de boeren uit die periode zouden het nodige te stellen hebben met het in cultuur brengen van de gronden op de zandruggen en in de buurt van de uitgestrekte moerassen.