Markt en gilden

Nijvere burgers

Meppel groeit snel nadat het in 1460 'marktrecht' krijgt. Het wordt een centrum van handel en nijverheid met een veelheid van beroepen. In 1644 krijgt Meppel officieel het 'burgerrecht'. De Meppelers zijn vanaf dat moment échte burgers.

De eerste bewoners van Meppel zijn boeren.
Die tijd noemen we de late Middeleeuwen, van 1000-1500.
Toen de boeren ontdekten dat ze het land vruchtbaarder konden maken met (plaggen)mest, kwam er veel meer eten van hun land.

Daarom groeide de bevolking.
Sommige boeren en horigen konden ander werk gaan doen.
Ze zorgden niet voor eten, maar zij maakten (produceren) spullen (producten).
We noemen ze ambachtslieden, ze hebben een ambacht of beroep.

Wonen bij het water
Ambachtslieden wilden daar zijn, waar ze hun spullen konden verkopen.
Er waren nog maar weinig wegen over land.
Bijna alle vervoer ging over het water.
Meppel lag heel handig, op een kruispunt van vier rivieren.

Meppel marktstad
Spullen verkopen deed je vroeger op een markt. Winkels bestonden nog niet.
Maar dat mocht alleen als de heer van de grond het goed vond.
Dat was in Meppel de bisschop van Utrecht, David van Bourgondië.
Eerst mag er jaarmarkt zijn in Meppel.
Twee keer per jaar in mei en oktober, zeven dagen lang, mag iedereen die dat wil handelen.
Het is dan heel druk in Meppel en je kijkt je ogen uit.
Er lagen spullen uit de hele wereld, zoals kruiden uit Azië en koffie uit Amerika.
Later kwam er in Meppel ook een weekmarkt.
Die markt is er tot op de dag van vandaag, op donderdag. 

Wie is de baas?
Meppel werd de grootste stad van Drenthe.
In 1630 woonden er al 1300 mensen.
De bisschop kreeg geld van iedereen die door Meppel reist, het tolgeld.
Hij maakte één iemand de baas in de stad, een ‘schulte’.
Die moest zorgen dat de tol betaald werd en de ruzies oplossen.
De schulte was een soort burgemeester en regeerde of bestuurde de stad.

Rondom de Meppeler Toren
Iedereen die in Drenthe iets wilde verkopen, ging in Meppel wonen en werken.
Touwslagers, zeilmakers, wevers, scheepstimmerlieden, meubelmakers, goudsmeden, grutters, koperslagers ... je vond die beroepen in die tijd in Drenthe alleen in Meppel.
Ambachtslieden gingen vlakbij de Meppeler Toren dicht bij elkaar wonen.
Hun huizen waren van hout en er zaten werkplaatsen in  de huizen. 

Het eerste buurtje van Meppel heette ‘in de Hagen’. 
Daaraan herinnert nog de naam ‘Hagenstraat’. (tegenover de HEMA)
Mensen met hetzelfde beroep woonden in dezelfde buurt.
In Meppel kennen we nog de Wevershoek en de Brouwersstraat.

Afspraken maken
Mensen met hetzelfde beroep werkten samen in een gilde.
De grootste Meppeler gilden waren het schippersgilde en het weversgilde.
In Meppel werkten wel 300 wevers!
Het everdoek, een soort zeildoek, was heel beroemd.
De belangrijkste lading van de Meppeler schippers was turf.
Dat brachten zij vanuit Drenthe over de Zuiderzee (nu het IJsselmeer) naar andere steden in Nederland.

Zorgen voor elkaar
Het Meppeler schippersgilde zorgde goed voor zijn gildeleden.
Zo kocht het gilde elk jaar rogge om uit te delen in de winter voor de arme leden.
En als je dood ging, werd je begrafenis geregeld door het gilde.
De oude kostbare zilveren begrafenisschilden van het schippersgilde van Meppel worden bewaard in een museum.

Meer invloed
De gilden waren heel belangrijk voor de stad Meppel.
Daarom wilden zij ook in het bestuur van de stad.
Maar ook dat mocht alleen als de heer het goed vond.
Er kwam een Meppeler stadsbestuur van ‘Schulte en Twaalven’.
Meppel werd verdeeld in 12 wijken. Van elke wijk mocht één ‘burger’ gekozen worden in het bestuur.
Maar om ‘burger’ te worden, moest je eerst ‘het burgerrecht kopen’ met 8 rijnse goudguldens.
Zo kwamen alleen de rijke handelaren en de rijke ambachtslieden in het bestuur van Meppel.

Het einde van de Meppeler gilden
Gilden werden afgeschaft in 1795, het jaar van de Bataafse revolutie.
Ook het speciale burgerrecht verdween toen.
Het stadsbestuur veranderde ook.
Vanaf 1795 waren alle burgers van Meppel vrij en gelijk.