Steenbakkerijen

Industrie langs de Vecht

Vanaf de dertiende eeuw werd langs de Vecht steen gebakken, aanvankelijk in het grote formaat dat wel kloostermoppen wordt genoemd. De steen- en pottenbakkerijen brachten veel brandgevaar met zich mee. Daarom werd de Utrechtse voorstad De Bemuurde Weerd langs de Vecht gebouwd. Daar moesten al deze gevaarlijke beroepen worden geconcentreerd.

Veel van de grondstof werd direct langs de rivier gevonden. Ook bij de bouw van kastelen langs de Vecht werd vaak lokaal de steen uit de klei gestoken en gebakken. Het proces van het produceren van baksteen was al bij de Romeinen bekend, maar ging na hun vertrek verloren. Pas aan het einde van de twaalfde eeuw werd het opnieuw toegepast. Daarvoor was het bouwen in steen alleen voor de zeer rijken weggelegd. Natuursteen diende tenslotte helemaal uit Duitsland of België gehaald te worden, een kostbare zaak die maar weinig mensen zich konden veroorloven. Alleen bijvoorbeeld de bisschop van Utrecht en hoge edellieden bouwden in natuursteen.

Baksteen verminderde de kans op stadsbranden. Steeds meer huizen werden in steen gebouwd en de stad Utrecht verbood rond 1400 het dekken van daken met riet. Ze gaf zelfs een subsidie op dakpannen. Dat betekende een flinke stimulans voor de pannen- en baksteenfabricage. De meeste geschikte klei werd langs de rivieren gevonden. De rivier diende ook als aanvoerroute voor brandstof, meestal turf, en afvoerkanaal voor de bakstenen naar de klanten. Het kwam regelmatig voor dat op buitenplaatsen langs de Vecht een baksteenfabriekje stond.

De grond werd afgeticheld, de klei in vormen geperst, gedroogd en onder hoge temperaturen gebakken. Voor de stenen werd een grote oven gebouwd, de dakpannen werden in een kleinere oven afgemaakt. De rijke Amsterdammers die vanaf de zestiende eeuw zich langs de Vecht vestigden, baatten vaak ook een steenbakkerij uit. Niet alleen bij Cromwijck en Vecht en Rhijn, maar ook bij de Gouden Hoef van Jacob Huydecoper en bij Het Goed ten Bosch van Jan Jacob Werkhoven lagen toen al ovens. De uiterwaarden bij Maarssen en Zuilen waren zeer geschikt om af te tichelen, maar ook de Diependaalse polder en het gebied rond Vleuten leverden klei van voldoende kwaliteit.