De keizer en de bisschop

Verdeling van de macht in Vecht en Venen

In de Vroege Middeleeuwen waren langs de Vecht enkele nederzettingen te vinden: Zwesen bij Zuilen, Attingahem bij Breukelen, Nederhorst den Berg, bij Maarssen en Loenersloot, en rond 1100 wordt ook Abcoude genoemd. De Friezen die hier woonden, waren verwant aan de Saksen, Angelen en Noormannen die de kusten van Noorwegen, Denemarken en Engeland hadden gekoloniseerd. Ze dreven handel met andere volkeren in Europa. Hun belangrijkste stad in onze streken was Dorestad, bij het huidige Wijk bij Duurstede.

Vanuit het zuiden drongen de Franken op. Toen de Frankische aanvoerder Pippijn II bij Dorestad rond 690 de Friese koning Radbod versloeg, was dat een teken aan de wand dat de heerschappij van de Friezen ten einde liep. De Franken stichtten onder de Merovingen en vooral onder de Karolingen een groot rijk en bijna alle woeste gronden werden eigendom van de keizer. Een van de opvolgers van Karel de Grote schonk veel van die woeste gronden aan de Utrechtse bisschop. Dat gebeurde in de tiende eeuw en bisschop was toen Balderik.

Karel de Grote had zijn uitgestrekte rijk laten besturen door lokale graven, die ieder een eigen gebied, een gouw, onder zich had. Niftarlake was de naam van de gouw die onder meer de Vechtstreek omvatte. Omdat deze graven niet altijd betrouwbaar bleken, lieten de opvolgers van Karel de Grote, de Duitse keizers, liever de zaak besturen door een bisschop. Die kon immers geen officiële nakomelingen hebben en dus geen eigen dynastie stichten. Zo verkregen de Utrechtse bisschoppen ook de bestuursmacht over onze streken en Balderik verkreeg in 953 de gouw Niftarlake.

De Noormannen voeren met hun schepen vanuit Scandinavië de rivieren op en plunderden kloosters, kerken en nederzettingen. Ook langs de Vecht hielden ze huis en de Utrechtse bisschoppen zagen zich genoodzaakt een veilig heenkomen te zoeken in Deventer. In dat machtsvacuum namen de inwoners van Holland veel grondgebied van de bisschop in de Vechtstreek in. Pas na 918 keerde bisschop Balderik terug naar Utrecht en ging hij de strijd aan om zijn grondgebied weer in handen te krijgen. Hij liet daarom een inventarisatie maken van alle plaatsen waar hij recht op meende te hebben: zo weten wij precies welke dorpjes er toen al langs de Vecht lagen.