Een gouden bijenkorf

De bijenteelt

Tijd van burgers en stoommachines

Het gemeentewapen van Borne werd verleend bij Koninklijk Besluit van 1 november 1898. Borne baseerde zijn aanvraag van het wapen met de bijenkorf op het feit dat ongeveer veertien jaar daarvoor de gemeente al met een dergelijk wapenbeeld gezegeld zou hebben. Het stempel was in 1898 echter niet meer te vinden. De kroon op het wapen werd verleend bij Koninklijk Besluit van 28 mei 1957. De omschrijving bij het wapen luidt: "In azuur een bijenkorf van goud, vergezeld van drie bijen van goud met uitgespreide vleugels, geplaatst twee boven en één onder. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen."

Bijenteelt

De bijen in het wapen verwijzen naar de bijenteelt in vroeger jaren. Een bij wordt in het Twents een ieme genoemd (meervoud iemen, uitgesproken als iem'm). Een bijenhouder heet daarom iemker of imker. Twente is van oudsher een iemkerland. Het platteland in Twente bestond grotendeels uit heide en de bijenteelt was jarenlang één van de voornaamste middelen van bestaan. Als men vroeger rondging op het platteland zag men bij veel boerenbehuizingen "t iemnschoer". Soms was het een doorgetrokken schuurdak, waaronder de bijenkorven stonden, maar meestal een vrijstaand, eenvoudig uitgevoerd schuurtje. Ook werden de bijenkorven soms bij elkaar op een afgebakend stuk veld gezet, minimaal beschermd door een van plaggen of zoden opgezet "muurtje". Een dergelijke bijenplaats noemde men "iemnschelve". Ook in de Stroom-Esch bevond zich vroeger zo'n plek; de naam komt op de oude kaarten van dit gebied voor. In de naam van de basisschool 't Iemnschelf in de Stroom-Esch blijft de herinnering bestaan.

Honing en bijenwas

Op het platteland was het gebruikelijk dat de oudste zoon "de boer" werd. Om versnippering van de oude erven te voorkomen, was het regel dat ongetrouwde broers en zussen op de voorvaderlijke boerderij bleven wonen en recht hadden op kost en inwoning (het blijversrecht). Dergelijk ongetrouwde inwonenden hielden vaak bijen, om toch enigszins onafhankelijk te zijn. Naast de honing bestond de opbrengst grotendeels uit bijenwas, die gebruikt werd voor verlichting en de eredienst in kerken en kloosterkapellen. Er golden geschreven en ongeschreven wetten in de bijenhouderij. Vooral in zwermtijd ‒ hartje zomer ‒ als de bijen bij duizenden tegelijk op avontuur kunnen gaan, konden de gemoederen danig verhit worden door het betwiste eigendomsrecht van een neergestreken bijenzwerm. Raakte een imker zijn bijenzwerm hoog in de lucht uit het oog, dan was hij daarmee alle rechten erop kwijt. Iedereen die de neergekomen zwerm ergens aan een boomtak zag hangen, mocht deze vrij scheppen en in zijn korven onderbrengen. Vanaf de 19de eeuw werden de meeste heidgronden ontgonnen en was er voor de bijenteelt geen bestaansmogelijkheid meer. Het imkervak verdween van lieverlee.