Boerderijen in de Bornse Maten

Sporen uit de ijzertijd

Tijd van Grieken en Romeinen

Bij de aanleg van nieuwbouwwijk de Bornsche Maten bleek dat dit gebied een oeroude bewoningsgeschiedenis kent. Archeologisch onderzoek door middel van proefsleuven bracht in 2006 sporen uit de ijzertijd aan het licht. Onderzoeksbureau RAAP kreeg opdracht deze sporen nader in kaart te brengen. Er kwam een complete Germaanse nederzetting uit de periode van circa 400 v. Chr. tot 70 na Chr., het begin van de Romeinse tijd, boven de grond.

Boerennederzetting

De Bornse Maten liggen in het zogeheten Bekken van Hengelo, tussen de hoge stuwwal van Oldenzaal en de lage stuwwal van Borne. Het gebied kent diverse beken en zandruggen. Op een terrein van circa 7 ha vonden de archeologen hier sporen van acht boerderijen tot wel 26 m lang en ongeveer 100 bijgebouwen, zoals spiekers voor opslag van koren en hooimijten. De boerderijen bestonden uit twee tot vierbeukige gebouwen, dat wil zeggen dat er drie tot vijf rijen palen waren gebruikt om de wanden en de daken te dragen. De spiekers en de hooimijten lagen veelal aan randen van de erven in de buurt van de akkers. Ook zijn er sporen van waterkuilen gevonden.

Wisselteelt

Rondom de nederzetting bestond het gebied uit broekbos: bosachtige vegetatie op natte gronden, bestaande uit elzen, elzeneiken en wilgen. Blijkbaar was veeteelt niet de hoofdbezigheid van deze boeren. Er was wel vee, maar dat graasde voornamelijk rondom de boerderij en op de braakliggende akkers. In die tijd moesten de boeren wisselteelt toepassen. Een paar jaar zaaien en oogsten, waarna men het land een jaar braak liet liggen. De boerderijen waren zelfvoorzienend; de bewoners leefden van wat ze verbouwden. Er was weinig handel. Op de akkers werden zeven gebruiksplanten gezaaid en geoogst: emmertarwe, pluimgierst, spelt, vlas, gerst, hazelnoot en paardenboon (een voorloper van de tuinboon). Gezien de vele spiekers gaat men ervan uit dat emmertarwe en spelt het meest verbouwd werden. Ook zijn er sporen van geneeskrachtige kruiden gevonden.

Friese immigranten

De boerderijen zijn na verloop van tijd verplaatst of verlaten. Dit bleek onder meer uit de vondst van een zogeheten verlatingskuil. Dat was een rituele kuil gevuld met duizenden grotendeels verbrande aardewerkscherven, de resten van acht weefgewichten en de resten van een haardkraag. De verbranding van huishoudelijke zaken symboliseerde het opgeven van een boerderij. Bijzonder aan deze vondst was de aanwezigheid van Fries streepband-aardewerk en Noord-Nederlands keramiek. De komst van Friese immigranten is dus niet uit te sluiten. Het vermoeden bestaat dat een stijgende grondwaterspiegel in Friesland voor teveel wateroverlast zorgde om goed te kunnen boeren. Tot de Karolingische periode is Friesland nauwelijks bewoond geweest.