Amsterdam kruipt veilig acher de stelling

Maak van de nood een deugd redeneerden veldheren als ze het over de verdediging van het economische en financiële hart van Holland hadden. Zet met behulp van rivieren als Amstel, Drecht en Gaasp het land rond Amsterdam onder water en bouw bij kwetsbare plekken een fort. Zoiets had vroeger gewerkt en werd in de Vestingwet van 1874 wegens succes geprolongeerd. Bij oplopende internationale spanning kon de hoofdstad veilig achter de Stelling van Amsterdam kruipen.

De Stelling van Amsterdam borduurde voort op een verdedigingslinie met versterkte posten die Cornelis Krayenhoff in de Franse tijd had opgeworpen. Keizer Napoleon vond dat zo interessant, dat hij in 1811 een kijkje kwam nemen. Nieuwe wapens maakten die verdedigingslinie echter achterhaald. Het was raadzaam forten te bouwen op ongeveer vijftien kilometer rond de stad. Achter de 44 forten en batterijen van de Stelling konden verdedigers het desnoods negen maanden uithouden. De Vestingwet was in 1874 aangenomen en in 1883 begonnen de fortenbouwers bij Abcoude. Het karwei was in volle gang toen bleek dat het fort van baksteen niet bestand was tegen de allernieuwste brisantgranaat. De bouw kwam stil te liggen. Hoe nu?

Beton was het antwoord. Vanaf 1897 verrezen in beton gevatte forten in een ring, 135 kilometer lang, rond de hoofdstad. De zuidelijke sector liep van IJmuiden via Vijfhuizen, Hoofddorp, Aalsmeer, Kudelstaart, De Kwakel en Uithoorn naar Diemen. Het fort bij Diemerdam zorgde voor de aansluiting naar Fort Pampus in het Buiten IJ. Om het hele gebied te kunnen bestrijken lagen de forten hoogstens drie kilometer van elkaar. Met een ingewikkeld systeem van dijkjes, dammen en sluizen kon men het land onder veertig centimeter water zetten. Te ondiep om er te varen en te hoog om er doorheen te lopen of te rijden. Voor je het wist, ging je in een sloot kopje onder.

Op kwetsbare punten in de linie, zoals een dijk, rivier of kanaal, kwam een fort. Verbindingsroutes tussen de forten liepen verscholen achter een dijk. Tussen De Kwakel en Uithoorn heet het weggetje toepasselijk Vuurlijn. Verdedigers konden langs deze routes artillerie opstellen. Dwars door de Haarlemmermeerpolder kwam de Geniedijk. Het zuidelijk polderdeel kon onder water worden gezet. In Hoofddorp en aan beide einden van de Geniedijk aan de Ringvaart, verrezen forten.

In slappe veengrond was het lastig een loodzwaar fort te bouwen: in 1869 was een stellingfort in de Laander- en Westbijlmerpolder weggezakt. Zoiets mocht niet weer gebeuren. Dus werd voortaan eerst de veengrond afgegraven tot de steviger kleilaag. In het gat stortten werklieden zand. Het kwam goed uit dat in deze jaren de sluizen van IJmuiden werden aangelegd. Pas nadat de berg duinzand was ingeklonken - dat duurde jaren - kon er gebouwd worden. Omdat de plaatselijke omstandigheden verschillen zijn niet twee forten van de Stelling gelijk. Zo telt het fort bij Hoofddorp twee verdiepingen, vanwege de beperkte beschikbare ruimte. In plaats van in de breedte moesten de ontwerpers de hoogte in. Het fort aan de Drecht (bij Uithoorn) ligt vooruitgeschoven ten opzichte van de buurforten. Alleen zo kon het de dam en sluizen in de Drecht beveiligen. Met oog op een vrij en open schootsveld moesten de woningen rond de forten van hout zijn. Dan kon je ze snel afbreken, desnoods in brand steken.

De honderden manschappen in een fort moesten het zonder contact met de buitenwereld een tijdje kunnen uitzingen. Het fort bevatte slaaplokalen, wasruimten, een keuken, kantine, ziekenzaal en naast het bureel van de commandant was een telegraafkantoortje. Gestookt werd er met kolen of turf. Olielampen zorgden voor verlichting. Regenwater werd opgevangen in speciale kelders. Sommige forten kregen een ontijzeringsinstallatie om grondwater te kunnen gebruiken. Als ze zuinig deden, konden de manschappen zeven weken toe met de watervoorraad. De wasvrouw mocht, indien de commandant toestemming gaf, alcoholhoudende drank verkopen.

In elk fort lag munitie opgeslagen. Om te voorkomen dat er binnen de Stelling een tekort aan munitie zou ontstaan, was kruitfabriek De Oude Molen in Ouderkerk (uit begin zeventiende eeuw) opgeknapt en opnieuw ingericht. In 1895 was deze kruitfabriek klaar voor productie. Dat omwonenden zich zorgen maakten over ontploffingsgevaar, deed niet ter zake. Dat was in een Koninklijk Besluit vastgelegd. In bijzondere tijden golden bijzondere regels.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog (1914) was alles in gereedheid voor het geval dat. Het was achteraf bezien niet nodig, Nederland bleef neutraal. Eind 1915 mochten de meeste militairen naar huis, een kleine bezetting hield de Stelling standby tot 1918. De komst van vliegmachines en ver reikend geschut maakten deze forten- en waterlinie ouderwets. Dat neemt niet weg dat het in 1914 het modernste verdedigingswerk ter wereld was. De Stelling kwam in 1996 op de Werelderfgoedlijst van Unesco als een van de cultuurhistorische monumenten die het waard zijn om te behouden. In dat opzicht is de Stelling vergelijkbaar met de (meer dan 56 keer langere) Chinese Muur die ook op de Werelderfgoedlijst staat.