Hofrecht van Twente

De horigheid

Tijd van ontdekkers en hervormers

Zo af en toe viel er in Overijssel een bijzonder tafereel te aanschouwen: uit een boerderij kwam een doodzieke man in zijn zondagse kleding naar buiten gestrompeld met een bijl of een mes in de hand, waarmee hij driemaal op de deurpost of een boom inhakte. De zieke boer moest deze krachtproef afleggen als teken dat hij nog goed bij zijn verstand was om zodoende zijn testament rechtskracht te verlenen. Het betrof steevast een boer die gebonden was aan de grond van een heer, een hofhorige. Door het testament pas op te maken nadat het gebruiksrecht van zijn boerderij al overgegaan was op de erfopvolger, verviel slechts een klein deel van zijn bezittingen aan zijn heer. Maar wee degene die zonder testament het leven liet! Al zijn bezittingen kwamen de heer toe. De gang van zaken illustreert de uitzonderlijke positie waarin vele hofhorige boeren in Overijssel eeuwenlang verkeerden: afhankelijk van hun heer, maar zeker niet rechteloos.

Hofhorigen

De krachtproef is een van de bepalingen uit het Hofrecht van Twente van 1546. De nieuwe landsheer Karel V wilde dat het bestaande gewoonterecht van de voormalige bisschoppelijke hoven werd vastgelegd. Deze hoven waren het resultaat van twee typisch middeleeuwse ontwikkelingen: de horigheid en het hofstelsel. Horigen waren onvrije boeren die verbonden waren aan een bepaalde boerderij van hun heer. In tegenstelling tot een slaaf had een horige tal van rechten, zoals het recht op eigen bezit. De meeste horigen behoorden tot een hofkring of echte, die bestond uit een centrale hof waaronder diverse boerderijen vielen. De bewoner van deze hof, de meier, inde namens zijn heer de pacht in natura van de horigen en sprak waar nodig recht. Deze vorm van grootgrondbezit was in 9de eeuw met de komst van het Frankische Rijk geïntroduceerd en bij uitstek geschikt voor een economie waarin ruilhandel domineerde. Onder invloed van de opkomende geldeconomie en modernere rechtsregels maakte de hofhorigheid in grote delen van Overijssel plaats voor pachtrelaties, maar in Twente bleef het systeem tot de 19de eeuw intact. De meeste landsheerlijke hoven kwamen na 1578 als zogenaamde domeingoederen in handen van de provincie Overijssel. In Twente betrof dat de hoven te Borne, Delden, Goor, Oldenzaal, Ootmarsum en Weddehoen.

Rechten en plichten

Een hofhorige maakte door geboorte of vrijwillige toetreding deel uit van een hofkring. Hij had diverse jaarlijkse en incidentele verplichtingen tegenover zijn heer en hofmeier. Tot de vaste lasten behoorde het betalen van hoofdgeld (erkenning van de horigheid), het leveren van pacht en andere afdrachten, en het vervullen van wagen-, maai- en bodediensten. Ook dienden alle horigen de jaarlijkse hofdag te bezoeken. De variabele lasten hadden vooral betrekking op het behoud of de verwerving van het gebruiksrecht van de boerderij in geval van huwelijk, erfopvolging en overlijden. Het niet nakomen van deze verplichtingen werd bestraft met boetes of uiteindelijk zelfs verlies van alle aanspraken op persoonlijk eigendom en het gebruik van de boerderij. Dat gebruiksrecht was het voornaamste profijt van de horige. Het bood hem en zijn gezin de kans een tamelijk zeker bestaan op te bouwen. Menigeen gaf er zijn vrijheid voor op, zoals Willem Meilink uit de omgeving van Oldenzaal in 1687, die "vrij van vader en moeder gebooren" zich "met vrijen wille en ripen beraden in de echte ende hoorigheyt des hooves Delden" begaf. Evengoed had een horige de mogelijkheid zich vrij te kopen uit de hofkring.

Een spijtig einde

Na de Franse inval van 1795 werd de horigheid beschouwd als symbool van maatschappelijke ongelijkheid en daarom in stappen ontmanteld. Hoewel hiermee een einde kwam aan de juridische ongelijkheid van de horigen, waren de meeste horigen hier allerminst blij mee. In sociaal en economisch opzicht behoorden de hofhorigen tot de voornaamste boeren van Twente. De fixatie van de pachten (die geen rekening hield met de geldontwaarding) was vanaf de 18de eeuw sterk in hun voordeel uitgevallen. Tegen wil en dank moesten zij nu afzien van de voordelige gebruiksrechten op hun voorouderlijke boerderij en het onroerend goed tegen marktprijzen kopen.