Rijnlands bestuur ontslagen

Het bestuur van Rijnland bestond uit een dijkgraaf en zeven hoogheemraden. De dijkgraaf werd benoemd door de graaf van Holland. De zeven hoogheemraden vulden hun college door coöptatie aan. Als één van hen overleed, bepaalden de anderen wie de overledene zou opvolgen. Vervolgens werd de uitverkorene door de graaf beëdigd. Als ongeschreven regel gold dat twee hoogheemraden uit de omgeving van Haarlem en vijf uit de omgeving van Leiden moesten komen.

In de 15de eeuw was Holland in handen gekomen van de hertog van Bourgondië, die ook landsheer was van een aantal Zuid-Nederlandse gewesten zoals Brabant en Vlaanderen. Langzamerhand ontwikkelde zich in Brussel een centrale regering, die steeds meer zeggenschap kreeg over de afzonderlijke gewesten. Rijnland kreeg hier ook mee te maken.

In de jaren 1508-1510 brak de Spaarndammerdijk herhaaldelijk door. Dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland waren belast met het toezicht op de dijk. De Hollandse steden, vooral Amsterdam, hadden geen vertrouwen meer in het bestuur van Rijnland en klaagden bij de regering in Brussel. Een afgevaardigde van de regering, Claude Carondelet, kwam orde op zaken stellen. Dijkgraaf en hoogheemraden werden tijdelijk geschorst, maar uiteindelijk weer in functie hersteld.

Nieuwe dijkdoorbraken in de jaren 1514-1515 leidden opnieuw tot ingrijpen van de centrale regering. Weer werd een gevolmachtigde gestuurd, Charles van Poitiers. In zijn functie van superintendent van de dijken ging hij verder dan Carondelet. Dijkgraaf en hoogheemraden werden door hem, wegens de door hun schuld en veronachtzaming ontstane schade aan de dijken, ontslagen.

Charles van Poitiers koos een nieuw bestuur. De dijkgraaf was een ridder. De hoogheemraden bestonden uit een landedelman en zes stadsbestuurders (drie uit Leiden, twee uit Haarlem, één uit Amsterdam). Door deze stedelijke invloed in het bestuur had Rijnland gemakkelijker dan voorheen toegang tot de geldmarkt, nodig voor het herstel van de Spaarndammerdijk.

Aan het coöptatierecht van de hoogheemraden kwam een einde. Bij een vacature moesten de hoogheemraden drie personen voordragen aan de stadhouder, de vertegenwoordiger van de landsheer in Holland. Die maakte uit de voordracht een keus, maar het kwam ook voor dat een hoogheemraad benoemd werd die niet op de voordracht stond. Pas in 1655 zouden de hoogheemraden het recht van coöptatie weer terug krijgen. De prijs hiervoor was een vaste vertegenwoordiging van de stadsbesturen van Haarlem en Leiden in het college van hoogheemraden.

»Bijschrift bij de afbeelding:
De akte van benoeming van het nieuwe bestuur van Rijnland door Karel V uit 1515. De titels van de vorst, die pas later keizer zou worden, nemen meer dan vier regels in beslag. Zijn zegel, dat onderaan gehangen heeft, is verdwenen.