Molen Van Dissel

Windvang en molendwang

Tijd van burgers en stoommachines

Al aan het begin van de 15de eeuw stond er een molen in Enter. Eigenaar was de heer van Saasvelt. De molen stond ver buiten de bebouwde kom aan de huidige Ypeloweg op de molenbelt dicht bij de Regge. Het was een zogenaamde stenderkaste. Het molenhuis met de wieken was bevestigd aan een zware verticale paal, de stender, en kon met behulp van kruipalen en kettingen in en uit de wind gedraaid worden. De molenaar van de Entermolen woonde in wat de Enternaren het "Duutse hoes" noemden. Bouwheer Frans Jozef Lokamp uit Ahaus liet het huis in Duitse vakwerkbouw optrekken.

Molendwang

Het recht van windvang was sinds de 12de eeuw voorbehouden aan de landheer. Het was een hoogheerlijk recht. In Enter had de Bisschop van Utrecht het recht van windvang dat hij in leen had afgestaan aan de heer van Saasfelt. Afhankelijk van de grootte van een gemeenschap waren er één of meerdere molens. In Enter werd tot de Franse Tijd maar één molen toegestaan waar alle inwoners verplicht waren hun graan te laten malen. Daarna werd de molendwang afgeschaft.

Scheploon

De beloning van de molenaar voor het malen van het aangeboden graan bestond uit het scheppen van een bepaalde hoeveelheid meel uit de zak waarin het meel opgeborgen was. Dit was in het algemeen 1/32 deel. In de gemeenteraad werd in 1823 geklaagd dat de mulder in Enter hiermee de hand lichtte en soms wel 1/16 deel schepte. Het scheploon werd in de schepkist gedaan die voorzien was van dubbele sloten. Eén voor de molenaar en één voor commies van de belasting. Als de kist vol was moest er afgerekend worden. De belasting op het gemaal was in de Tachtigjarige Oorlog ingevoerd omdat de overheid in geldnood zat.

De molen van Distel

Op 13 juli 1829 kreeg Frans ter Halle koninklijke goedkeuring voor het oprichten van een tweede "koornmolen" in Enter. Deze molen verrees op de huidige kruising van de Prins Bernhardlaan met de Disselsweg. Als molenaarsknecht was bij Ter Halle in dienst Jan Herm Distel uit Ambt Delden. Toen Ter Halle in 1849 overleed kwam de molen in het bezit van de familie Distel. Deze molen was een heel andere molen dan de molen op de Mors. Het was een achtkantige bergmolen met twee koppels maalstenen, gebouwd op een kunstmatige heuvel. Een koppel maalstenen bestond uit een "ligger" en een "loper".

Brand en storm

Op 2 oktober 1852 trof een hevige storm het dorp Enter. De kap en de roeden van de molen van Distel werden hierbij afgerukt en ook het binnenwerk liep grote schade op. Bij een volgende zware storm op 7 december1868 waaide de hele stenderkast op de Mors omver en werd geheel verbrijzeld. In 1869 kreeg eigenaar Brinkwerth toestemming een nieuwe molen te bouwen aan het Noordeinde van de Dorpsstraat. Beide molens kregen ook met brand te maken. In 1918 brandde de molen van eigenaar Bouwhuis in het Noordeinde af en in 1923 de molen van Distel. Distel herbouwde de windmolen niet, maar stichtte een mechanisch aangedreven maalderij. Bouwhuis daarentegen liet met materialen van een afgebroken molen uit Albergen de windmolen nog weer opbouwen. Maar de concurrentie van de mechanisch aangedreven maalderijen werd hem te groot. In 1932 verdween de laatste windmolen als beeldbepalend bouwwerk uit Enter.