Het rampjaar

Jaren van verval

Tijd van regenten en vorsten

De beroemde Gouden Eeuw in de Nederlanden gold niet voor Kampen. De ooit zo lucratieve Ommelandvaart was op sterven na dood, buitenlandse schippers meden de stad en als stapelplaats kwam Kampen ook niet uit de verf. Dieptepunt van deze eeuw vormde het zogeheten Rampjaar: in 1672 werden de Nederlanden vanuit het zuiden aangevallen door de Franse koning Lodewijk XIV, vanaf de Noordzee belaagd door de Engelse vloot en in het oosten door de bisschoppen van Munster en Keulen. De situatie was uitermate hachelijk; de Franse koning had met zijn troepen de stad Utrecht al bereikt en alleen door inundaties kon Holland gevrijwaard blijven van verovering. De roep om een stadhouder van Oranje die de natie kon redden, werd luider en luider. Het volk kreeg zijn zin: raadspensionaris Johan de Witt en zijn broer Cornelis werden vermoord en Willem III werd stadhouder van Holland en Zeeland.

Uiterste nood

In juni 1672 werd Deventer veroverd door de troepen van de bisschop van Munster en uit vrees voor de gruwelen die in Deventer zouden hebben plaatsgevonden, opende Kampen evenals Zwolle de poorten voor de vijand. De Duitse troepen bleven maar kort, omdat was besloten dat de Fransen er een garnizoen zouden krijgen. Op 28 juni 1672 marcheerden zestien Franse compagnieën de stad Kampen binnen onder leiding van onderbevelhebber graaf De Gacé.
De Fransen kwamen met harde eisen. Er moest geld komen om plundering af te kopen en wel zo snel mogelijk. De schatkist van de stad was binnen de kortst mogelijke tijd leeg. Net als in 1578 werd het stadszilver omgesmolten tot noodgeld met als opschrift: necessitas altera (uiterste nood). Om de Fransen tot een beetje inschikkelijkheid te bewegen kreeg hun opperbevelhebber, de hertog van Luxembourg, een fraaie zilveren bokaal en schenkkan. De burgers van Kampen wilden niet nog eens geconfronteeerd worden met de luimen van een vreemde bezettingsmacht.

Gijzelaars

De wisseling van regime pakte voor de rooms-katholieken gunstig uit: zij konden weer openlijk hun godsdienst belijden. De Fransen eisten de Bovenkerk en de Broederkerk op voor de roomse eredienst. Ook moesten er weer katholieken in de Kamper raad toegelaten worden.
Ondertussen bleek dat de Republiek tegen de verwachting in stand hield. Vooral na de inname van Bonn door Willem III in 1673 werd het de Fransen in Kampen duidelijk dat hun verblijf maar tijdelijk was. De Fransen eisten, onder dreiging van vernietiging van de stad, f 100.000,‒. Met moeite kreeg de stad f 26.000,‒ bijeen. Voor het resterende deel gingen de Kampenaren een betalingsverplichting aan.
Op 14 december 1673 verlieten de Fransen de stad, nadat ze alsnog vele gebouwen, torens en delen van de stadsmuur vernietigd hadden. En nog erger: zij namen twaalf aanzienlijke burgers uit Kampen mee als gijzelaar. Deze mensen zouden pas worden vrijgelaten als het volledige bedrag betaald was. Deze gijzelaars zijn niet al te best behandeld, en uiteindelijk vrijgekomen nadat niet de stad Kampen, maar door eigen familie en vriendenkring het resterende bedrag was afbetaald! Van de stad kregen de gegijzelden een mooie, gouden gedenkpenning als dank.

Lafhartig

Na het vertrek van de Fransen werd Kampen beschouwd als een heroverde stad en door Willem III voorzien van een voorlopig bestuur. De Nederlandse provincies die standgehouden hadden tegen de vijand vonden dat Overijssel zich lafhartig had gedragen. De IJsselsteden hadden zich nauwelijks verzet en bij de capitulatie zelfs het Heilige Roomse Rijk erkend. Een aantal edelen was zo ver gegaan om de bisschop van Munster als hun heer aan te nemen. Hoorde een dergelijke provincie wel thuis in de Unie? Er gingen stemmen op om Overijssel de status te geven van generaliteitsland, waardoor het gewest niet meer volwaardig zou deelnemen aan de nationale politiek. In april 1674 werd Overijssel weer volwaardig lid van de Unie, maar wel onder voorwaarden, die Willem III een veel grotere macht gaven in de steden en in het gewest dan de Oranje stadhouders vóór hem.

De Plantage

Het Rampjaar liet in Kampen diepe sporen na. Een aanzienlijk aantal inwoners keerde de verpauperde stad de rug toe. Meer dan 600 woningen kwamen leeg te staan. Sommige panden hadden toebehoord aan die Kampenaren, die hun gegijzelde familieleden hadden vrijgekocht. Uitgeperst door de bezettingstroepen, hadden de eigenaren geen geld meer om hun bezit te onderhouden. Een deel van die verwaarloosde woningen werd gesloopt. Het populaire markt- en uitgaansplein de Plantage aan de Oudestraat is zo ontstaan: uit bittere armoede.