De Gelderse Oorlogen

Staatkundige ontwikkelingen

Tijd van ontdekkers en hervormers

Het Oversticht, waartoe Twente behoorde, raakte rond 1500 betrokken bij de Gelderse oorlogen, waarin hertog Karel van Gelre zijn machtsgebied in het oosten van de Nederlanden probeerde uit te breiden. In deze streken kwam hij daarmee allereerst in conflict met de landsheer, de bisschop van Utrecht, die echter niet in staat bleek het gebied afdoende te verdedigen. Uiteindelijk had rond 1520 alleen Oldenzaal nog een bisschoppelijk garnizoen.

Gelderse inval

Bij een Gelderse inval in Twente in 1517 werd Enschede volledig verwoest. Het jaar erop werd begonnen met de wederopbouw. Bij de herbouw van de kerk hoorde ook het gieten van nieuwe klokken (de "Maria" en de "Jacobus"). Dat gebeurde op de "Klokkenkamp", naast het huidige Boerenkerkhof. De stad kreeg van de bisschop het recht een aantal markten te houden. Een gewone markt op dinsdag en twee jaarmarkten: de eerste op donderdag na Pasen en de tweede op de eerste werkdag na St. Maarten (11 november). Aan de jaarmarkten was een kermis verbonden; in november de zogenoemde. "koale kermis". Markten trekken veel bezoekers van buiten de stad en leverden dus inkomsten op. Enschede heeft nog steeds de markt op dinsdag en de kermis met Pasen en in de herfstvakantie.

Bezet

In 1523 leidde een plundertocht van bisschoppelijke troepen uit Oldenzaal tot het in vlammen opgaan van de Noordmolen. De stad kreeg in hetzelfde jaar een Gelderse bezetting. Op de Markt werd een blok- of wachthuis opgetrokken. Het bleef er tot 1531 staan. Toen de bisschop van Utrecht een financiële overeenkomst met Karel van Gelre niet nakwam, trok laatstgenoemde de bisschopsstad Utrecht binnen. Een interventie van keizer Karel V van het Duitse rijk leidde in 1528 vervolgens tot het opgeven door de bisschop van zijn wereldlijke macht in het Oversticht.

Gewestelijk bestuur

Overijssel werd vanaf 1528 één van de gewesten van de Nederlanden. Het gewest bestond uit drie kwartieren (Twente, Salland en Vollenhove) en werd bestuurd door de Staten: de Ridderschap en de steden Deventer, Kampen en Zwolle. De Ridderschap werd gevormd door de bezitters van de riddermatige havezaten in Overijssel; daaronder de in 1569 door Herman Ripperda gebouwde Hof van Boekelo. Aan het hoofd van het gewest stond een door de Staten-Generaal in Brussel benoemde stadhouder. De stad Enschede was niet rechtstreeks bij het bestuur van Overijssel betrokken, maar wel via één vertegenwoordiger voor de tien kleine steden. De stad werd in deze periode op gezag van het gewestelijk bestuur ook "ontvest", van zijn verdedigingswerken ontdaan. De grachten rond de stad bleven wel bestaan.