Openbaar vervoer

Van trekschuit tot tram

Slechte wegen

Tot de aanleg van de eerste spoorlijn in 1839 was reizen een tijdrovende zaak. Men was aangewezen op de eigen benen, een paard of een koets. Daarbij zorgde het onverharde wegennet voor problemen. Na elke regenbui veranderden de straten in een grote modderpoel. In de zomer stoof het zand je om de oren. En het wegdek zat vol gaten. Een goede verbinding tussen Voorburg en Den Haag kwam bijvoorbeeld pas in 1658 beschikbaar, toen de eigenaar van de Laan van Werve (nu Laan van Nieuw Oosteinde en Laan van Nieuw Oostindië) zijn privé-laan in een tolweg veranderde.

De trekschuit

In de zestiende eeuw herontdekte men het personenvervoer over water. In eerste instantie waren de reizigers aangewezen op goederenschepen. Ze moesten zich dan wel tussen de lading wringen. Daarbij kwamen de zeilschepen zelden op tijd aan. In de zeventiende eeuw besloot men daarom een trekschuitdienst te beginnen tussen Leiden, Delft en Den Haag.

Er moest wel een nieuwe weg komen langs de Vliet, voor de mensen of paarden die de schuiten gingen trekken. Inmiddels is dit pad langs de huidige Oostvlietweg geasfalteerd. In 1638 werd de trekschuitdienst officieel geopend.

Een obstakel

Er was wel een probleem voor de trekschuitdienst: de Leidsche dam. Het kostte te veel tijd om de trekschuiten steeds over de dam trekken. De mensen moesten dus bij de dam overstappen in een schip dat aan de andere kant klaar lag. Het zorgde voor flink wat drukte rond de Leidsche dam. Paarden die moe waren, konden bij de dam geruild worden voor een uitgerust exemplaar.

Hoewel de trekschuit net als de koets maar zeven kilometer per uur kon afleggen, werd de dienst een hit. Je zat immers lekker comfortabel en echt duur was het niet.

De stoomtrein

In 1843 kreeg de trekschuit een concurrent. De trein van de Hollandsche IJzeren Spoorwegmaarschappij (H.IJ.S.M.) reed vanaf december dagelijks van Amsterdam naar Den Haag en terug. Vier tot vijf keer per dag konden de passagiers opstappen. Door de snelheid van veertig kilometer per uur waren de reizigers voortaan een stuk sneller op hun bestemming. Rond 1870 werd de rails richting Utrecht aangelegd, dwars door de tuin van Constantijn Huygens' buitenplaats Hofwijck. De toenmalige eigenaar Guillaume Groen van Prinsterer probeerde de werkmannen nog tegen te houden, zonder resultaat.

Hofpleinlijn en de Blauwe tram

In 1908 ging de Hofpleinlijn rijden, tussen Rotterdam en Scheveningen. Het was de eerste elektrische trein van Nederland. Voor ritjes tussen Den Haag en Leiden konden de inwoners van Veur en Voorburg sinds 1885 gebruik maken van de stoomtram. In 1924 werd dit de blauwe tram, die op elektriciteit werkte. Door de verbeterde bereikbaarheid groeide vooral het huidige Leidschendam enorm.

De lijn werd begin jaren zestig definitief vervangen door de goedkopere bus. De gele tram, in 1934 gestart met de lijn Den Haag - Rijswijk - Voorburg, bestaat nog wel. Inmiddels is lijn tien rood/geel van kleur.