Vrijsteden

Autonome staatjes in de Republiek

Na de Opstand tegen Spanje was de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ontstaan, die, zoals de naam al zegt, uit zeven gewesten bestond. Daarnaast lagen er nog kleine, zelfstandige gebiedjes binnen de Republiek, met name in het rivierengebied, op de grens van Holland, Gelre en Utrecht. Al vanaf de middeleeuwen hadden deze heerlijkheden zich min of meer autonoom ontwikkeld en in de zeventiende, maar vooral in de achttiende eeuw, kregen ze een slechte reputatie omdat ze asiel zouden bieden aan criminelen en bankroetiers.

Omdat ze autonoom waren, gold de jurisdictie van Holland of Utrecht niet binnen deze stadjes. Zo konden Vianen, Culemborg, Leerdam, Buren en IJsselstein mensen toelaten, die elders werden vervolgd. Over het algemeen ging het niet om zware criminelen: op moordenaars en inbrekers zaten ook de inwoners van deze stadjes niet wachten. Meestal betrof het kooplieden, die in zwaar weer zaten. Ze hadden bijvoorbeeld investeringen gedaan in een VOC-schip, dat echter niet was teruggekeerd. Ze konden hun schuldeisers niet afbetalen en vanuit zo'n vrijstad probeerden ze hun zaken weer op orde te krijgen. Vervolgens betaalden ze hun schuldenaars alsnog af en konden weer als vrij man naar Amsterdam, Rotterdam of Utrecht terugkeren.

De slechte reputatie werd vooral veroorzaakt door de zogenaamde windhandelschandalen, die rond 1720 aan de oppervlakte kwamen. Er was veel gespeculeerd op de beurzen en nu bleek dat de compagnien waarin men zijn geld had gestoken, niets waard waren. Velen gingen failliet en een aantal van de boosdoenders vluchtte naar de vrijsteden. In 1795 werden de vrijsteden ingedeeld bij de Bataafse Republiek en in de jaren daarna raakten ze hun autonome status kwijt. Vanaf dat moment waren het gewone gemeenten in het Koninkrijk.