Bartholomeusgasthuis

Zorg voor zwervers, zieken en bejaarden

Het Bartholomeusgasthuis aan de Lange Smeestraat is het oudste nog bestaande Utrechtse gasthuis. Het werd in 1367 gesticht als St. Apolloniagasthuis. Toen was het een klein huisje waar pelgrims en andere behoeftigen één of twee nachten konden verblijven. In die tijd werden meer gasthuizen gesticht, vaak net buiten de stadspoorten. Die stadspoorten gingen 's avonds dicht. Reizigers die te laat kwamen, konden bij de gasthuizen buiten de stad onderdak vinden.

Armenzorg was lang vooral een zaak van de kerk. Parochiekerken hielden voedseluitdelingen en kloosters verzorgden armen in gasthuizen. Vanaf de veertiende eeuw gingen ook particulieren zich meer bezighouden met liefdadigheid. Ze stichtten gasthuizen en hofjes voor bijvoorbeeld bejaarden. Aanhangers van de Moderne Devotie deden niet alleen aan liefdadigheid, maar keerden zich tegen de groeiende rijkdom van de kerken en kloosters.

Het Bartholomeusgasthuis concentreerde zich vanaf 1378 op zieken. Sommige gasthuizen richtten zich op nog specifiekere groepen: het St. Jobsgasthuis was voor syfillislijders, het Leeuwenberchgasthuis voor pestlijders en het Dolhuis voor mensen met psychische aandoeningen.

Door schenkingen werden de gasthuizen steeds rijker. Daardoor konden er ook voor langere tijd mensen worden opgenomen. Dit waren meestal ouderen die niet in hun eigen onderhoud konden voorzien. Behalve gasthuizen waren er ook vrijwoningen. De bewoners kregen hier gratis onderdak en vaak ook voedsel, brandstof en kleding. Vanuit gasthuizen en de kerken werden ook armen bedeeld die nog zelfstandig woonden. Vanaf de zeventiende eeuw nam het stadsbestuur die taak deels over.

Na de Reformatie namen de protestanten de armenzorg over van de katholieken. Kloosters werden gesloten, maar particuliere gasthuizen bleven bestaan. Dit werden echte oudeliedenhuizen. Hier leefden armlastige ouderen in één grote ruimte met bedsteden langs de wanden. mannen en vrouwen werden gescheiden in aparte zalen, ook als beide echtgenoten in het huis waren opgenomen. Wie wat geld bezat, kon zich inkopen en kreeg een eigen kamertje. Dat kostte meestal een paar honderd gulden. De hoogte van dit bedrag hing af van de levensverwachting.

Het Heilige Kruis- en het Anthoniegasthuis namen alleen vrouwen op, het Maartens-, Jobs- en Apostelgasthuis alleen mannen. Het Barbara- en Laurensgasthuis en het Bartholomeusgasthuis waren gemengd. De gereformeerde kerk stichtte in 1759 een eigen gasthuis: het Diaconie Oude Mannen- en Vrouwenhuis Oudaen aan de Oudegracht. Het Eloyengasthuis was bedoeld voor leden van het gilde der smeden.

In 1817 werden de Utrechtse gasthuizen samengevoegd tot Verenigde Gods- en Gasthuizen. Het Bartholomeusgasthuis bleef als enige oudeliedenhuis over en het Apostelgasthuis als enige ziekenhuis.