De fabriek uit en naar school

Industrialisatie en strijd tegen kinderarbeid

Tijd van burgers en stoommachines

Vroeger was het heel normaal dat kinderen werkten. Ze hielpen hun ouders in de landbouw, het huishouden of in de werkplaats. Zo droegen zij ook een steentje bij aan het inkomen. Bovendien leerden de kinderen zo hoe ze later zelf geld konden verdienen. Naar school gaan was iets voor de rijken.

 

Machines en fabrieken

In de 18e en 19e eeuw werden uitvindingen gedaan waardoor machines allerlei werk van mensen en dieren konden overnemen. Een belangrijke uitvinding was de stoommachine. De stoomtrein kwam in de plaats van paard en wagen of de trekschuit, de weefmachine verving het weefgetouw en de zaagmachine de handzaag. Zo'n groot apparaat zette je niet in je woonkamer. Daarom bouwden rijke mensen fabrieken. Mensen die eerst boer of handwerksman waren, gingen daar als arbeiders werken. Van de directeur kregen zij loon voor hun werk. Plaatsen met grote fabrieken groeiden, omdat daar veel arbeiders naartoe kwamen. Het was handig als zij in de buurt woonden. Zo ontstond het dorp Den Dolder rond Zeepfabriek De Duif, die daar in 1902 was gesticht. Er waren bijvoorbeeld textiel- en sigarenfabrieken in Veenendaal, de zilverindustrie in Zeist, een rijwielfabriek in Rhenen, een touwfabriek in Oudewater en grote steenfabrieken langs de Rijn en de Lek.

 

Zwaar en gevaarlijk werk

Ook in fabrieken werkten de kinderen mee. Hier was het werk vaak zwaar, vuil en gevaarlijk. De directeuren lieten de arbeiders gerust zes dagen per week 12 uur per dag werken. Er gebeurden veel ongelukken, ook met kleine kinderen die nog niet zo handig waren of gewoon te moe waren om goed op te kunnen letten.

 

Protest

Rond 1860 waren steeds meer mensen tegen kinderarbeid. Zij vonden dat kinderen beter naar school konden gaan, dan leerden ze een vak. Bovendien was het niet gezond om al op jonge leeftijd zo hard te werken en te weinig te slapen. En dan nog iets: de rijke mensen zagen dat de ongeschoolde arbeiders vaak ongelukkig waren en hun geld uitgaven aan drank. Veel mensen vonden dat dit niet langer kon. De arbeiders en hun kinderen moesten worden opgevoed tot nette burgers. En toen de lonen gingen stijgen, was het ook minder nodig dat kinderen werkten.

 

Verboden te werken

In 1874 werd het Kinderwetje van Van Houten ingevoerd. Kinderen onder de twaalf jaar mochten niet meer in fabrieken en werkplaatsen werken. Maar veel fabrieken hadden nog steeds kinderen in dienst; er werd toch niet gecontroleerd. Daaraan kwam in 1900 een eind door de leerplichtwet. Alle kinderen van zeven tot twaalf jaar moesten naar school. Toen was kinderarbeid pas echt verleden tijd in ons land. En vanwege die wet ga jij nu naar school!