Grondwetsherziening

Door Johan Thorbecke

In 1848 waren en revoluties door Europa heen. In deze revoluties werd er vooral gestreden tegen de grote macht van de vorsten en meer inspraak voor het volk. Koning Willem II zag dit ook en raakte hier van onder de indruk. Deze revoluties liepen namelijk in sommige landen verkeerd uit voor de vorst. Zo werd in Frankrijk de vorst en zijn familie onthoofd. Koning Willem II benoemde hierom een staatscommissie onder leiding van Thorbecke. Thorbecke had zelf al eens een voorstel gedaan om een grondwetsherziening te doen, maar deze werd afgewezen door de tweede kamer. Toen deze herziening werd voorgesteld aan de tweede kamer, waren sommige Kamerleden, vooral conservatieve leden, het niet eens met bepaalde herzieningen. Omdat ze vonden dat sommige dingen te ver gingen in hun veranderingen. Zo zou de eerste kamer moeten verdwijnen. Vooral het punt dat de eerste kamer moest verdwijnen was voor de meeste het punt om nee te zeggen tegen de herziening. Daarom werd er een compromis gemaakt dat de eerste kamer bleef bestaan maar wel werd gekozen door de provinciale staten. In deze nieuwe grondwet stonden een aantal belangrijke nieuwe rechten en vrijheden, voor zowel het volk als de eerste en tweede kamer. Het volk kreeg veel meer vrijheden, zoals vrijheid van meningsuiting, vrijheid van pers, vrijheid van onderwijs en vrijheid van vereniging en vergaderen. Een bepaalde bevolkingsgroep, vooral de rijkere mensen, kregen het censuskiesrecht. Met dit kiesrecht konden deze mensen deelnemen aan de verkiezingen van de tweede kamer, gemeenteraden en de provinciale staten, en konden ze dus kiezen voor de mensen die zij in die posities wilden zien. Er was dus nog geen kiesrecht voor iedereen. De eerste kamer werd weer gekozen door de mensen die gekozen waren door voor de provinciale staten. De tweede kamer kreeg het recht van amendement en het recht van onderzoek. Het parlement kreeg ook meer invloed op het koloniale rijk, en de koning dus minder. Ook zijn de ministers verantwoordelijk voor alles wat in de politiek gebeurd, en de koning is onschendbaar. Over het algemeen krijgt de vors in deze grondwet minder macht en krijgt het volk en het parlement meer macht.

De grondwetsherziening van 1848 hoort bij de parlementaire democratie, omdat deze herziening veel meer macht geeft aan het parlement, en een stuk minder aan de koning. Ook krijgen bepaalde mensen kiesrecht, maar nog niet iedereen. Dit alles heeft de basis gelegd voor hoe onze democratie er nu uitziet en bepaalde dingen kun je nu nog steeds terugzien in de democratie die we nu hebben in Nederland.