Het Sint Antoniusgilde van Genemuiden

De gilden en broederschappen

Tijd van steden en staten

Veel van de bijna 2.000 ondernemers uit Zwartewaterland zijn aangesloten bij een brancheorganisatie of een middenstandsvereniging om hun belangen te behartigen. In zekere zin zijn deze organisaties de verre nazaten van de middeleeuwse gilden en broederschappen. Met dat verschil dat die toen alleen de belangen van de burgers van hun eigen stad behartigden.
De inwoners van Genemuiden, Hasselt en Zwartsluis waren in de Middeleeuwen bijna letterlijk van alle markten thuis. Er werkten niet alleen veehouders en vissers, maar ook bakkers, slagers, brouwers, schoenmakers, smeden, timmerlieden en steenhouwers. Door die veelheid aan beroepen konden de ingezetenen bijna alles wat ze voor het dagelijks leven nodig hadden in hun directe omgeving kopen of via ruilhandel in bezit krijgen.
Het was gebruikelijk dat burgers die hetzelfde beroep uitoefenden zich aaneensloten in gilden, altijd binnen hun eigen woonplaats. Een goed voorbeeld daarvan is het Sint Antoniusgilde van Genemuiden dat in 1462 of eerder werd opgericht.

De gildebroeders van Genemuiden

Het Sint Antoniusgilde behartigde net als andere gilden in de ruimste zin van het woord de belangen van zijn leden, onder andere door regels op te stellen voor de prijzen van de producten, het arbeidsloon en de arbeidstijden. Concurrentie werd alleen binnen de eigen grenzen getolereerd. Het was onbestaanbaar dat mensen "van buiten", hun producten binnen de stadsmuren konden slijten. Alleen tijdens de grote jaarmarkten werd daarvoor een uitzondering gemaakt. Een minstens zo belangrijke functie van gilden was dat ze de leden onderlinge hulp en bijstand boden bij ziekte of ouderdom. Daardoor waren de gilden dus ook een soort lokaal georganiseerde pensioen- en ziekteverzekeringen.
De gilden speelden een belangrijke rol in de beroepsopleiding van jongeren. Wie bijvoorbeeld schoenmaker wilde worden, begon als leerling van een meester van zijn gilde. Als de leerling na zekere tijd zelfstandig kon werken, kwam hij als "gezel" in loondienst van zijn meester. Wie hogerop wilde, kon zelf meester worden door het afleggen van een meesterproef.
De meeste gilden waren nauw verbonden met de kerk. Ze werden ook wel broederschappen genoemd en hun leden gildebroeders. Naast het behartigen van de belangen van hun beroepsgroep, waren de gildebroeders, gedreven door hun geloof, maatschappelijk actief. Ze verleenden net als de kerk hulp en bijstand aan de hulpbehoevenden uit hun woonplaats. De onderlinge band onderhielden ze door af en toe deel te nemen aan gezamenlijke maaltijden.
Het Sint Antoniusgilde van Genemuiden was zowel een broederschap als een gilde. Hun binding met de kerk lieten de gildebroeders blijken door het oprichten van een aan de heilige Sint Antonius gewijd altaar in de Sint Nicolaaskerk. Daaruit is af te leiden dat de gildebroers waarschijnlijk veehouders waren, omdat Sint Antonius de beschermheilige was van onder meer boeren en varkens. Bijzonder is dat het gilde tot ver na de Reformatie heeft bestaan. In 1720 waren er nog acht leden, waaronder opmerkelijk genoeg ook een aantal gildezusters.

De gilden van Hasselt

Ook in Hasselt waren in de Middeleeuwen broederschappen en gilden. Begin 15de eeuw ontstonden het Sacramentsgilde, het Onze-Lieve-Vrouwegilde en het Sint Nicolaasgilde. Ook was er het Crispinusgilde van de schoenmakers en het Sint Lucasgilde van de schilders, goudsmeden, glazenmakers, steenhouwers en beeldhouwers. Veel van deze gilden bleven tot ver in de 18de eeuw actief. Nog in 1754 kregen de gilden een vergaderruimte aan de Nieuwstraat. De meester van een gilde had soms het recht een merkteken voor zijn producten te gebruiken, een soort handtekening. De steenhouwers uit Hasselt en Zwolle die omstreeks 1550 meewerkten aan de bouw van het raadhuis van Hasselt (tegenwoordig het Oude Stadhuis) lieten hun merktekens achter in de Bentheimer zandsteenblokken aan de voorgevel. Ze zijn daar vele eeuwen later nog steeds te bewonderen.