Het ANWB-kamp

Toeristische trekpleister

Tijd van wereldoorlogen

Leren kamperen, dat was de gedachte achter de oprichting van het ANWB-kamp in 1948. Tien dagen mochten deelnemers tenten en kampeergerei uitproberen op het ANWB-kampeerterrein de Anna's Hoeve aan de Vecht in Ommen. Mentoren leerden hun de kneepjes en omgangsregels van het kampeervak. Tot 1974 haalden duizenden mensen op deze unieke locatie hun kampeerpaspoort, waarmee je op speciale kampeerterreinen van de ANWB terecht kon. Ommen werd een begrip onder kampeerders en zou dat dankzij de komst van allerlei toeristische voorzieningen blijven ook.

Slapen op stro

Het moderne toerisme is ontstaan in de eerste helft van de 20ste eeuw. Dankzij de stijgende welvaart en invoering van de vrije zaterdagmiddag trokken steeds meer burgers "naar buiten". Naast dagjesmensen maakten kampeerders hun opwachting. De eerste kampeergelegenheden in Ommen waren de Roos in Beerze en de Stekkenkamp en Koeksebelt in Zeesse. Groepsverblijven boden onderdak aan sportclubs, kerkelijke jeugdorganisaties en speeltuinverenigingen. Men sliep ook bij de boeren in de schoongemaakte stallen op los stro of strozakken. Water kwam uit de pomp, want in het buitengebied duurde het tot de jaren zestig voordat overal waterleiding was. De verlichting bestond uit petroleumlampen en stormlantaarns of gaslampen. Men kookte op een primus of een spiritusbrander, later op flessengas. Wie minder primitief wilde verblijven, ging in pension.

Massatoerisme

In de jaren vijftig kwam het kamperen goed op gang. Er ontstonden speciale kampeerterreinen voor de werknemers van grote bedrijven, zoals Petiet in Junne voor de PTT en Vacantievreugd op de Besthmenerberg voor werknemers van Shell, Hoogovens, AKU, de Spoorwegen, Stork en Werkspoor. Eind jaren vijftig ging het groepskamperen over in kamperen in gezinsverband. Gezinnen huurden een bungalowtent of een huisje, vaak een veredeld kippenhok. Zij stuurden met Van Gendt en Loos de bagage in kisten en koffers per trein vooruit. Bode Pots bracht de bagage met paard en wagen naar de plaats van bestemming. Met de opkomst van de caravan in de jaren zestig raakte kamperen helemaal in. Nederland trok in het zomerseizoen massaal naar de camping. Er kwamen steeds meer kampeerterreinen en groepsverblijven. Later verschenen de bungalowparken. Als reactie op de steeds grotere en duurdere campings, van alle gemakken voorzien, kwam in de jaren negentig het kamperen bij de boer op, waarmee de cirkel eigenlijk weer rond is.

Van lampionnenoptocht tot recreatieteams

Aanvankelijk vermaakten de toeristen zich met wandelen, klaverjassen, een voetbal- of volleybalwedstrijd, een lampionnenoptocht of een kampvuur. Willem Bemboom verhuurde naast de filmzaal van Hotel De Zon een pony met wagentje. Later gingen de pony's naar Slagharen, het begin van het bekende Ponypark. Bemboom had ook een treintje waarmee hij gasten naar onder meer de markt bracht. Aan de Vecht verhuurde Ter Haar roeibootjes en kano's. De Knollentrekkers traden wekelijks op in de muziektent. Ook de middenstand was blij met de toeristen. Er kwamen souvenirwinkeltjes met ansichtkaarten, lepeltjes, vaasjes, asbakken en handdoeken. De ijsverkoop vanaf de bakfiets liep hard. In de jaren zeventig kwamen de seizoensplaatsen op. Vanaf dat moment moesten de toeristen actief vermaakt worden. Recreatieteams hielden de kinderen bezig. Het aantal overnachtingen steeg tot boven één miljoen per jaar. Al met al is het toerisme na honderd jaar niet meer uit Ommen weg te denken.