Vroomheid in de wildernis

Het klooster Galilea Major in Sibculo

Tijd van steden en staten

"Toen Johan Clemme stierf, bleven z'n gedachten hangen aan het veen. Telkens als z'n volk onheil dreigde, stond hij op uit de heuvel en hij was weer bij hen aan wie hij moest denken tot de jongste dag. Dan zagen de zieners, zoals Gait Aalvanger er een geweest was, hem gaan op Sibculo. In de meer dan vier eeuwen, die sinds zijn dood waren vergaan, had hij het veen vele malen zien branden, hij had er onrust van oorlog gezien, kleine gemeenheden der mensen, de honger, de dood in de storm, onweer en kou. Maar de mensen bleven hetzelfde werk doen door de eeuwen heen: turfsteken." (Uit: De Winterkraaien, Aar van de Werfhorst.)

Na de Slag bij Ane (28 juli 1227) was één van de eisen van de opvolgers van bisschop Otto dat er op de plaats waar deze gesneuveld was een klooster zou worden gesticht voor 25 nonnen, ter verzoening. Deze plaats was echter te moerassig en in 1253 werd "Zybbekeloe" genoemd als mogelijke plek voor een klooster. Uiteindelijk kwam het er niet van.

Stichting en bloei (15de eeuw)

In 1403 vestigde zich een groep vrome mannen, aanhangers van hervormingsbeweging de Moderne Devotie, onder leiding van de Hessische priester Johan Clemme in het moeras van Sibculo. Op de zandrug in het veen werd onder zeer moeilijke omstandigheden een begin gemaakt met het bouwen van een voorlopig onderkomen. In 1406 vond de wijding van de kapel plaats en in 1412 sloot men zich aan bij de succesvolle Cisterciënzerorde. Deze orde stichtte kloosters op afgelegen plaatsen en deed veel ontginningswerk. Men kon gebruik maken van deze kennis en ervaring.
Het klooster maakte een grote bloei door en was ook economisch een factor van belang. Vanuit het convent werd een begin gemaakt met de turfwinning en ook de schapenfokkerij was van belang. Onder prior Gerlachus van Kranenburg werd de kerk voltooid (de stenen werden gebakken met klei van Balderhaar) en verwierf het klooster vele bezittingen. In 1480 bezat het 51 erven, waarvan er drie in eigen beheer door lekenbroeders werden bewerkt en de andere verpacht. In deze tijd huisvestte het klooster wel 80 monniken en 100 lekebroeders. Het stond aan het hoofd van de "Colligatio Sibculoensis", die uitgroeide tot een gemeenschap binnen de Cisterciënzerorde met wel 20 kloosters in Nederland, Duitsland en België.

Aftakeling (16de eeuw)

De 16de eeuw was een tijd van onrust en economische malaise. De Gelderse oorlogen, waarbij het klooster herhaaldelijk geplunderd werd en waardoor de pachters niet meer aan hun verplichtingen konden voldoen, en ook een brand in 1523 richtten veel schade aan. In de periode van de Reformatie werden alle kloosters in Overijssel opgeheven en hun bezittingen door de overheid in beslag genomen. De gebouwen raakten in verval; bouwmateriaal werd verkocht of zomaar meegenomen. Het kloosterterrein viel ten prooi aan de elementen.

Een nieuwe bestemming (20ste eeuw)

In 1928 was de grond eigendom van textielfabrikant Ludwig van Heek, die met enkele enthousiastelingen begon aan de opgraving van de resten van de gebouwen. Hier kwam een eind aan toen de heer Van Heek ziek werd en overleed. Op dat moment was ongeveer een derde deel uitgegraven en de oude put was gerestaureerd. Met het terrein werd verder niets gedaan. In 2003 werd het 750-jarig bestaan van Sibculo gevierd. Er werd een stichting opgericht die zich bezig ging houden met de geschiedenis van het klooster. Het terrein is nu beschermd archeologisch gebied. Aan de greppel eromheen is nog duidelijk te zien hoe de vroegere gracht gelopen heeft.