Bij handtasting en vermaning

De doopsgezinden

Tijd van ontdekkers en hervormers

Blokzijl telde vanaf de 16de eeuw een grote groep doopsgezinde ingezetenen. Oorspronkelijk werden deze doopsgezinden menisten genoemd, naar hun voorman Menno Simons, of dopersen, naar hun overtuiging dat alleen volwassenen gedoopt mochten worden. De doopsgezinden waren succesvol in handel en scheepvaart en bezaten de meeste grote schepen. Omdat ze geen eed mochten afleggen - zij bekrachtigden een afspraak met het geven van een hand: handtasting - en geen wapens dragen, waren ze vrijwel overal uitgesloten van openbare ambten. In 1585 kregen doopsgezinden die wilden toetreden tot het Grootschippersgilde ontheffing voor het afleggen van de eed. Ze konden dus wel lid van het schippersgilde worden, leverden een even hoge financiële bijdrage als de gereformeerde schippers, maar het lukte hun lange tijd niet een invloedrijke positie binnen dat gilde te verwerven.

Blokzijl failliet

Na 1650 kostte het de bestuurders van Blokzijl steeds meer moeite om de financiën van de fortresse gezond te houden. Vooral het toegankelijk houden van de haven kostte erg veel geld. Het bestuur ging leningen aan om de noodzakelijke werkzaamheden uit te voeren, maar kon niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. De grootste geldschieters waren leden van de doopsgezinde gemeenschap. Toen Blokzijl in 1686 failliet dreigde te gaan werd een overeenkomst gesloten tussen de bestuurders van Blokzijl en vertegenwoordigers van zowel het Grootschippersgilde als de doopsgezinden. Voortaan kregen beide groeperingen ook een plaats in het bestuur van het Scheepsdiep en droegen zo medeverantwoordelijkheid in het financiële beheer van Blokzijl. Dat doopsgezinden een belangrijke functie kregen binnen het plaatselijk bestuur is zeer uitzonderlijk. Het werd door de Staten van Overijssel alleen maar toegestaan om te voorkomen dat zij anders veel gewestelijk belastinggeld in de vorm van subsidies en leningen aan Blokzijl moesten spenderen.

Verschillende stromingen

De doopsgezinden waren al in de vroege geschiedenis van Blokzijl aanwezig. Een doopsgezinde gemeente bestond al vóór 1574. In de eerste helft van de 17de eeuw vormden ze de grootste geloofsgemeenschap in Blokzijl. Doopsgezinden werden elders vervolgd, maar in Blokzijl gedoogd omdat ze een dominante economische positie hadden. De doopsgezinde gemeenschap van Blokzijl raakte verdeeld in verschillende stromingen. De namen van de verschillende groepen verwijzen naar de oorspronkelijke herkomst van de voorgangers van de geloofsrichting. Er werd uiteenlopend gedacht over de leer en de manier waarop de leden moesten leven. Rond 1640 telde Blokzijl twee doopsgezinde gemeentes, namelijk die van de Vlamingen en de Danziger Oude Vlamingen. Later zijn er zelfs vier verschillende groeperingen, die allemaal hun eigen bijeenkomsten hielden in onopvallende huiskerken. Blokzijl kende toen ook Waterlanders en Verenigde Vlamingen. Deze laatsten bouwden in 1646 samen een nieuwe "vermaning" (doopgezinde kerk) aan de Noorderkade. De Danziger Oude Vlamingen waren de strengste menisten, zij wilden zich zo weinig mogelijk laten beïnvloeden door de wereld. Zij hielden hun bijeenkomsten in De Gouden Grendel, hun huiskerk aan het Oude Verlaat. Rond 1700 werd de vermaning aan de Breestraat gebouwd door een groepering die zich in het laatste kwart van de 17de eeuw afscheidde van de Noorderkadegemeente.

Hereniging

De Danziger Oude Vlamingen liepen sterk in aantal terug en verenigden zich in 1782 met de gemeente die kerkte in de Breestraat. In 1802-03 volgde aansluiting van de Noorderkade-gemeente, zodat er toen één Doopsgezinde Gemeente van Blokzijl ontstond. In de periode 1803-1820 waren beide vermaningen in gebruik. De kerk aan de Noorderkade had daarna verschillende functies, werd jarenlang gebruikt door de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, diende daarna als timmerwerkplaats en werd verkocht in 1958. Het pand is tegenwoordig in gebruik als vakantiewoning.

Het ledental van de Doopsgezinde Gemeente van Blokzijl liep tussen 1800 en 2000 sterk terug. Van 170 leden in 1802, 150 in 1840, 139 in 1904, 69 in 1950 tot een twintigtal in 1998. De gemeente heeft geen eigen voorganger meer en anno 2010 wordt in de vermaning aan de Breestraat nog één keer per maand een bijeenkomst gehouden.