De Katwijkse Uitwatering gereed

In de 12de eeuw was de monding van de Oude Rijn bij Katwijk verstopt geraakt. Om problemen met toestromend water op te lossen, ontstond een organisatie die we kunnen zien als het begin van het hoogheemraadschap van Rijnland. Sinds 1200 voerden de ambachten aan weerszijden van de Oude Rijn hun overtollig water af naar het noorden, in de richting van het Spaarne en het IJ. Toch bleef er behoefte bestaan aan een extra lozingsmogelijkheid bij Katwijk. Sinds het begin van de 15de eeuw werden plannen gemaakt om de Oude Rijn weer met de Noordzee te verbinden. In de jaren 1571-1572 werd een bescheiden uitwatering aangelegd. Zij bleek goed te functioneren, maar de oorlogsomstandigheden van de volgende jaren legden het werk van het hoogheemraadschap lam. De uitwatering verzandde en het doodlopende kanaal tussen de Oude Rijn en de duinen kwam bekend te staan als het Mallegat.

In de 17de en 18de eeuw werden er meerdere plannen voor een uitwatering bij Katwijk gemaakt, maar binnen het bestuur van Rijnland stuitten deze plannen steeds op verzet, met name van afgevaardigden van de stad Haarlem. Zij wilden de Rijnlandse uitwatering zoveel mogelijk door het Spaarne laten lopen. Het stromende water hield het Spaarne diep en dat was gunstig voor de scheepvaart. Pas in de nieuwe politieke verhoudingen na 1795 zou een stad een werk van algemeen belang niet meer kunnen tegenhouden.

In 1802 publiceerde hoofdingeland A.P. Twent een geschrift waarin hij een uitwatering bij Katwijk bepleitte. Dijkgraaf en hoogheemraden wonnen advies in bij de bekende waterstaatkundige Christiaan Brunings, opziener van Rijnland te Halfweg en hoofd van de in 1798 opgerichte nationale waterstaatsdienst. Brunings adviseerde het plan van Twent te laten onderzoeken door drie deskundigen: F.W. Conrad, A. Blanken en S. Kros. In 1803 bracht het driemanschap een gedetailleerd rapport uit hoe de uitwatering kon worden aangelegd. Het werk zou bestaan uit een uitwateringskanaal ten noorden van Katwijk, een additioneel kanaal ten oosten van Katwijk aan den Rijn, een binnensluis en een buitensluis en een drietal bruggen. Dijkgraaf en hoogheemraden namen de conclusies over. Omdat ook aangrenzende waterschappen profijt zouden hebben bij de uitvoering van het plan, was het Rijk bereid de aanleg te subsidiëren. In 1804 begonnen de werkzaamheden. In 1807 was het werk klaar en werd de uitwatering in aanwezigheid van koning Lodewijk Napoleon in gebruik gesteld.

»Bijschrift bij de afbeelding:
Het graven van de Katwijkse Uitwatering in 1804 of 1805. Met schop en kruiwagen werd het werk uitgevoerd.