Tabak

Tabaksteelt op de hellingen van de Heuvelrug

Tijd van regenten en vorsten

De tabaksplant kwam van oorsprong niet voor in Europa. Hij komt uit Amerika, waar Columbus in 1492 als eerste Europeaan voet aan wal zette. De Europeanen leerden van de Indianen dat je tabak kunt roken. Ontdekkingsreizigers brachten zaden van de plant mee naar Europa.

 

Tabaksplant

De tabaksplant heeft veel warmte nodig. Op de warme zuidhellingen van de Heuvelrug kon de tabak goed groeien. Om de planten tegen de koude wind te beschermen, zetten de tabaksboeren daar een hoge haag van pronkbonen omheen. De grond werd vruchtbaar gemaakt met mest van schapen, die veel werden gehouden op de heidevelden op de Heuvelrug.

 

Pioniers

De tabaksteelt begon in Nederland rond 1615 in Amersfoort en verspreidde zich daarna onder meer naar Amerongen, Elst, Rhenen en De Bilt. Het was niet toevallig dat het allemaal in Amersfoort begon. De boeren hadden hier voldoende grond en durfden iets nieuws te proberen. De steden Amsterdam en Utrecht lagen in de buurt, zodat ze daar de tabak konden verkopen. Rond 1680 waren er in Amersfoort al 200 tabakstelers.

 

Kennis uit Engeland
Voor het verbouwen van tabak was speciale kennis nodig. De Amersfoorters leerden het vak van de Engelsman Christoffel Perry. Zelf kwamen ze op het idee om broeibakken en droogschuren te gebruiken. Deze Nederlandse uitvindingen werden in het buitenland overgenomen. Steeds meer boeren gingen over op de tabaksteelt. Daar waren veel arbeiders voor nodig, dus dat was goed voor de werkgelegenheid. Het bracht ook meer geld op dan de traditionele landbouwproducten.


Broeibakken en droogschuren

De boeren kweekten de zaadjes eerst binnen in broeibakken. Buiten was het daarvoor te koud. Later werden de plantjes buiten uitgepoot. Na de oogst werden de tabaksbladeren opgehangen in droogschuren. Van gedroogde tabaksbladeren kon je sigaren rollen of (snuif)tabak maken. In de winter hadden de tabakkers weinig te doen. Dan gingen ze in de textiel aan de slag. De schapen die op de Heuvelrug graasden, leverden daarvoor de wol.

 

Achteruitgang

De Utrechtse tabak was vooral geschikt als snuif- en pijptabak. In de negentiende eeuw werd het mode om sigaren te roken. Daarvoor werd Amerikaanse tabak gebruikt. De tabaksteelt in Utrecht raakte daardoor in de versukkeling. Wel kwamen er in Veenendaal grote sigarenfabrieken zoals Ritmeester en Panter. Maar zij gebruikten tabak uit Nederlands-Indië, omdat die van betere kwaliteit was dan die uit Utrecht. Kleine sigarenfabrieken zijn in de jaren na de Tweede Wereldoorlog failliet gegaan, maar de Ritmeesterfabriek heeft het tot 2006 volgehouden. Dit mede omdat het aantal rokende mensen sinds de jaren tachtig afneemt, toen steeds bekender werd dat roken kankerverwerkend is.