Wederopbouw

Van boerendorp tot dorpse stad

IIn Diemen werd in WOII zeker een derde deel van de woningvoorraad op last van de Duitse bezetters afgebroken. Dat betekende dat er in Diemen vanaf 1945 veel werd gebouwd. Het dorp wilde de oorlogsschade snel herstellen en bovendien groeide het dorp enorm.

In de winter van 1943-1944 sloopte de Amsterdamse firma Brusse, Teeuw en De Boer op last van de Duitsers in Diemen 408 woningen en 60 bedrijven. Een hele woonwijk (de zogenoemde Nieuwe Buurt) van de Diemerkade tot aan één zijde van de Jan Bertsstraat werd in een mum van tijd letterlijk van de kaart geveegd.

De bewoners moesten gedwongen verhuizen naar Amsterdam-Oost. Zo kregen de Duitsers wat ze wilden: ruim zicht bij de grens van Amsterdam en Diemen. Gemeentesecretaris M. van Silfhout noteerde in zijn oorlogsdagboek: “Deze vlakte met haar troosteloze aanblik deed de Diemenaar een huivering door zijn leden gaan. Het doet pijn dit alles van mensen te moeten ondervinden die ook de landstaal spreken”. Diemen zag er na de Tweede Wereldoorlog als een slagveld uit.

Een deel van het dorp was verdwenen. De mensen waren na vijf jaar onderdrukking murw geslagen en boos op de Duitsers. Men wilde gaan bouwen maar er was geen geld, er waren geen bouwstoffen en er waren geen plannen. Gelukkig konden met geld van het Rijk in de jaren ’50 en ’60 gemeenten en woningbouwverenigingen woningwetwoningen bouwen. Deze zijn gebonden aan strenge normen, tot op het niveau van de keukenkastjes. Een nieuw huis is gemiddeld 55 vierkante meter en in Groningen, van binnen, precies hetzelfde als in Maastricht. De woningbouw is in die jaren een voortdurend schipperen tussen kwaliteit en kwantiteit, waarbij de kwantiteit het – noodgedwongen - toch meestal wint. Kees de Cler, architect en ambtenaar op het ministerie van Wederopbouw, herinnert zich terugkijkend op de naoorlogse woningbouw: ‘Schraal, monotoon, burgerlijk, armelijk. Je kunt er een hoop lelijke dingen van zeggen, maar vergeet niet dat we verdomd veel moesten bouwen en we leefden in een tijd waarin lonen en prijzen strak beheerst werden’.

Het woord wederopbouw betekent dat iets opnieuw wordt gebouwd nadat het verwoest is. Meestal vindt wederopbouw plaats na afloop van een oorlog. Met het woord wordt in Nederland ook een niet precies afgebakende periode na afloop van de Tweede Wereldoorlog aangeduid.

De vroegere bewoners van de Nieuwe Buurt wilden allemaal vanuit Amsterdam direct terug naar Diemen maar er was ook woningnood onder de overige bewoners van Diemen. Dat gaf spanning, maar dankzij de Amerikaanse Marshallhulp kon de hele in de oorlog gesloopte wijk in 1949 herbouwd gaan worden. Vanaf dat jaar werd de oude Nieuwe Buurt weer nieuw. Het architectenechtpaar Joop Pot en Koos Pot-Heegstra ontwierp de etagewoningen met winkels in de Arent Krijtsstraat en in 1951 werden de eerste winkels geopend. De bouw van de Diemerkade dateert ook uit de jaren vijftig van de vorige eeuw.

Rond het in 1924 gebouwde C.J. Der Kinderenplein werd vanaf 1948 een vijftigtal woningen gebouwd in de Harmonielaan. De wijk heette in de eerste plannen Merwedehof. De bouw van deze woningen stond al in vanaf 1943 gepland maar werd na veel moeite pas in 1948 gerealiseerd. Aan het Schoolpad werd een nieuwe school, de Dallingaschool, gebouwd. De oorspronkelijke vier leslokalen waren spoedig te klein en de school moest dan ook in 1955 en 1956 worden uitgebreid tot een totaal van acht leslokalen. Op 16 januari 1957 was de uitbreiding gereed en kon de officiële opening plaatsvinden. Burgemeester Dallinga was inmiddels overleden. De school kreeg later de naam De Octopus. Diemen deed nadrukkelijk mee aan de wederopbouw van Nederland. In de periode 1950-1960 kwamen nog tal van andere woningbouwprojecten gereed, zoals het Wilhelminaplantsoen (1950), de Johan van Soesdijkstraat (1951), de Ouderkerkerlaan (1956) en de Emmastraat (1957); de Prinses Beatrixlaan, de Prinses Irenestraat, de Burgemeester Bickerstraat, de Paulus Emtinckweg en het Oranjeplantsoen, allen in 1958; de Gerardt Burghoutweg (1959) en de Prins Bernhardlaan (1960). Anders dan de beton- en glasbouw van de jaren ’60 en daarna, is in deze baksteenarchitectuur van de jaren ’50 toch geprobeerd de woningen en winkels iets karakteristieks te geven. De bouwstijl is verwant aan de zogenoemde ‘Delftse School’, hoe beperkt de middelen in deze wederopbouwjaren ook waren.

Peter Texier

Verder lezen: Historisch Nieuwsblad, 2007-5