Vooruit met de kloot

Een oude volkssport in een georganiseerd verband

Tijd van wereldoorlogen

Wanneer men in de jaren vijftig van de 20ste eeuw 's zondagsmorgens vanuit Oldenzaal over het Gammelkerströatke de stad verliet, dan was men zijn leven niet zeker. Onverstaanbare oerkreten vlogen door de lucht, maar soms was het ook iets, dat hard aan kon komen: een kloot. Dan was het uitkijken geblazen. De witgekalkte kloten belandden meestal in de sloot langs de straat, waaruit ze met een harkje weer werden opgevist, hetgeen een sport op zich was. Wat hier bedreven werd is de volkssport van het klootschieten in zijn meest elementaire vorm.

Klotenmaker

Bij het klootschieten proberen de deelnemers in twee groepen de kloot onderhands zo ver mogelijk te werpen door een parcours met zo weinig mogelijk worpen af te leggen of met een vooraf vastgesteld aantal schoten zo ver mogelijk te komen. Bij "zetten" (een typische klootschietersterm, die staat voor een bepaalde techniek) gaat het erom de kloot zo ver mogelijk onderarms door de lucht te gooien. Een klootschieter kan zijn eigen kloot kiezen. Het gewicht van een normale houten kloot kan variëren van 200 tot 500 gr bij een diameter van 50 mm of groter. De kloot heeft drie met lood gevulde doorboringen. Een bekende klotenmaker was Johan Poorthuis uit Losser, die op een bijna industriële manier de kloten "draaide". Geschoten wordt er in het veld of op rustige wegen in het buitengebied. Als sport hoort klootschieten thuis in de groep van het discuswerpen en het kogelstoten. Men ziet er dezelfde trainingspakken, schoenen, trainingsschema's en fysiotherapeuten.

"Schieten met steijnen"

Het klootschieten heeft oude papieren. In het calendarium van de Plechelmuskerk in Oldenzaal is sprake van een "domo regis balistarii", het huis van kogelwerpers of de stalling van blijden. Omstreeks 1615 werd bepaald dat het in die stad verboden was om "op den kerkhave den kloot te schieten met steijnen". In 1747 liep een wedstrijd tussen Oldenzaal en Ootmarsum uit op een groot gekrakeel. Het schuttersvaandel van Oldenzaal viel in handen van Ootmarsum, waar het nog steeds angstvallig bewaakt wordt. In de eerste helft van de 20ste eeuw werd alles anders. De veldbanen zoals het Hannekerveld in Losser verdwenen en op straat werd het te druk. Om te overleven diende de sport beter georganiseerd te worden. Als eerste werd in Losser Vooruit 1911 opgericht. Vertegenwoordigers van vijftien Twentse buurschappen namen In 1919 deel aan het Vaderlands Historisch Volksfeest in het Openluchtmuseum in Arnhem. De eerste Twentsche Klootschietersbond ODA (OnDerArms) zag in 1931 het licht in café Reuver in Berghuizen.
Sindsdien is er alleen nog maar sprake van afscheidingen en samenvoegingen van verenigingen en bonden. Er ontstond een onontwarbaar kluwen van frustraties, benamingen, technieken, spelregels, verenigingen en bonden. Alleen iemand van buiten, met name Cees Smal (toenmalig burgemeester van Tubbergen), zou daarin de goede draad nog kunnen vinden. Op zijn initiatief werd op 1 januari 1989 de Federatie van Klootschieters en Kogelwerpers opgericht. Vanaf die tijd werd er alleen nog maar vooruit gekeken. Pioniers uit de begintijd worden herdacht met monumenten: op de Haarlerheide voor J.B. Zwaferink uit Losser, in Zuid-Berghuizen voor G.J. Hollink (de bakker) en in Losser voor J.P. Poorthuis.

Internationaal verband

Vanuit Losser is ook de internationale organisatie ontstaan. In 1934 legde J.P. Poorthuis de eerste contacten met Duitse klootschieters, in 1953 gevolgd door die uit Ierland. Een belangrijke taak van de internationale organisatie is het eens in de 4 jaar organiseren van de wereldkampioenschappen. De volkssport klootschieten is een vorm van atletiek geworden. Het Gammelkerströatke bestaat niet meer. Nu hebben we het Groot Klootschietersboek en in Losser zijn er plannen voor een Klootschietersmuseum, waarin men zich uitvoerig zou kunnen informeren over de klootschietsport. Of dat er ooit van komt?