De Grote Schouw

Water lossen en water keren

Tijd van steden en staten

Lange tijd lag het land tussen de monding van de Kuinder en de Zede (Meppelerdiep) onbeschermd tegen de zee. Bescherming was aanvankelijk ook niet nodig, maar inklinking van het veenland en stijging van de zeespiegel maakten het noodzakelijk maatregelen tegen de almaar toenemende wateroverlast te nemen. Hier en daar zullen particuliere landeigenaren de eerste dijkjes hebben opgeworpen. Hoogtepunt in het waterbeheer was de ingebruikname van "het stoomgemaal" in 1919 aan de dijk tussen Vollenhove en Blokzijl aan de Ettenlandsche kolk, een litteken van een vroegere doorbraak.

Dijkrecht

Kort na het gereedkomen van een aaneengesloten Zuiderzeedijk of misschien juist om die te voltooien en daarna toezicht te nemen op het onderhoud ervan, werd het dijkrecht van Vollenhove van kracht. Het precieze jaar is onbekend en kwestieus, maar de slag op de dijk bij Baerlesiele (zijl bij Baarlo) in 1363 is de eerste serieuze aanwijzing voor het bestaan van een vorm van dijkbeheer. Door het maken van uitwateringssluizen ‒ zijlen ‒ in de dijk kon het water uit het achterland worden afgevoerd. Het dijkrecht stelde de regels voor het keren en lossen van water voor alle landeigenaren die profiteerden van het sterk verbeterde waterbeheer. Deze betroffen voorschriften met betrekking tot het aanleggen, onderhouden en herstellen van dijken, evenals het schoonhouden van sloten en weteringen.

Grote Schouw

Om zeker te zijn dat het dijkrecht werd nageleefd, werd een college van toezicht ingesteld, de zogeheten Grote Schouw. De leden werden gekozen uit de adellijke ("welgeboren") landeigenaren en eigenerfde boeren ("huislieden") in de kluften Barsbeek en Leeuwte. Aan dit college werd een burgemeester van de stad toegevoegd (alleen als heemraad). Nadat Kuinderdijk en Baarlo zich van de Leeuwte had afgesplitst, trad ook een landeigenaar uit deze nieuwe kluft als lid toe. Het eerste jaar van verkiezing was men heemraad, het jaar erop werd men gezworene. De Grote Schouw stond onder voorzitterschap van de drost van Vollenhove als dijkgraaf, bijgestaan door een dijkschrijver als secretaris. In de Franse tijd verdwenen de leden van de ridderschap uit het college. De Grote Schouw heeft tot 1804 bestaan in wisselende samenstelling en met een verschillend aantal leden. Toen werden de taken van het college overgedragen aan het Heemraadschap des kwartiers van Vollenhove.

Waterschap Vollenhove

De watersnoodramp van 1825 bracht het gebrekkige dijkbeheer in heel Overijssel dramatisch aan het licht. In het kwartier Vollenhove was de schade enorm. De dijk tussen Kuinre en Zwartsluis was op 21 plaatsen doorgebroken. De ramp gaf de aanzet tot een grondige reorganisatie van het waterschapsbestel en tot de oprichting van negen dijkdistricten in Overijssel. Het Vollenhoofse heemraadschap ging daarbij op in het Eerste Dijkdistrict in Overijssel. Een volgende algehele reorganisatie leidde in 1889 tot de oprichting van het Waterschap Vollenhove. De voormalige havezate Plattenburg in de Bisschopstraat werd in 1890 aangekocht als waterschapshuis.

Verhuizing

Al die jaren was de stad Vollenhove zetel van de opeenvolgende dijkbesturen, totdat een fusie in 1995 met Drentse waterschappen tot het nieuwe waterschap Reest en Wieden een verhuizing naar Steenwijk (1997) met zich meebracht. Verdergaande schaalvergroting en het realiseren van een all-in waterschap (kwantitatief en kwalitatief waterbeheer in één hand) in het Waterschap Reest en Wieden per 1 januari 2000 deed deze organisatie uiteindelijk neerstrijken, over de provinciegrens heen, in Meppel.

Watergemaal A.F. Stroink

Met de oprichting van het waterschap Vollenhove kreeg voor het eerst ook waterlossing aandacht. Voortgaande ontginningen in Friesland en Drenthe hadden het waterpeil in de Linde en het Meppelerdiep dusdanig verhoogd dat afwatering op deze rivieren niet goed meer mogelijk was. Het probleem van vernatting van het Lage Land van Vollenhove werd in 1919 opgelost met de bouw van een door stoom aangedreven watergemaal aan de Zuiderzeedijk, genoemd naar dijkgraaf A.F. Stroink. Door moderniseringen als de overschakeling van stoommachines op diesel- en elektromotoren heeft het gemaal zijn sleutelrol in het regelen van de waterstand in het achterland tot op de dag van vandaag behouden.
De zeewerende functie van de gemaallocatie heeft afgedaan na de aanleg van de Afsluitdijk, maar kreeg er in de huidige tijd, naast waterlossing, een nieuwe bij, namelijk die van waterinlaat, om de natuurwaarde van het "wetland" van Wieden en Weerribben te beschermen.