Tabaksteelt

Ontwikkeling van het platteland

Eemland was over het algemeen een vochtig gebied, waar akkerbouw minder goed tot zijn recht kwam. De natte grond was wel geschikt voor weilanden en daarom waren er vooral veeboeren. In de zeventiende eeuw werd veel vee uit Denemarken en Noord-Duitsland gehaald om in Amsterdam en de andere grote steden in het westen op de markt te worden gebracht. Ook de VOC was een grote afnemer van vlees. Na de lange tocht vanuit het noorden werd het vee eerst een paar maanden vetgemest en dat gebeurde op de grazige weiden rond Eemnes en Hoogland. Daarna werden de koeien verder richting Amsterdam gedreven. Op de heidevelden rondom Soest en Baarn werden ook schapen gehouden.

Net als in Amerongen en Rhenen werd de schaapsmest onder meer gebruikt voor het bemesten van tabaksvelden. Op de hellingen rond Woudenberg en Leusden, maar ook bij Amersfoort werd veel tabak verbouwd. De tabaksplant is afkomstig uit Noord- en Zuid-Amerika. Van daaruit is hij meegebracht naar Europa door kolonisten. In Nederland werd tabak onder andere verbouwd op de warme zuidhellingen van de Utrechtse Heuvelrug. Ten zuiden van Amersfoort, maar ook rond Hoogland, stonden talrijke tabaksschuren, waar de tabaksbladeren werden gedroogd. De schuren zijn goed te herkennen aan de ventilatiestroken. Na 1800 ging de tabaksteelt teloor door Indische concurrentie.

Behalve veeteelt kende het gebied ook wat plattelandsindustrie. Er waren glasblazerijen en kalkovens. Spakenburg had een geheel eigen tak van industrie: de visvangst en de visverwerking.