De Waterwolf

Venster 16: Geschreven door Peter Vlasveld

Rijnwoude bezit nog steeds het typisch Hollands veenweidelandschap: Beide zijden van de Oude Rijn laten een aaneenschakeling van polders zien. Het beheer van land en water speelt al eeuwenlang een belangrijke rol. Ook hier toont het landschap waarom Nederland zo vermaard is: de omgang met het water.

Rijnwoude bezit nog steeds het typisch Hollands veenweidelandschap: Beide zijden van de Oude Rijn laten een aaneenschakeling van polders zien. Het beheer van land en water speelt al eeuwenlang een belangrijke rol. Ook hier toont het landschap waarom Nederland zo vermaard is: de omgang met het water.

De dorpen Benthuizen en Hazerswoude profiteerden in de middeleeuwen van de opkomst van de steden. De veengrond bleek uitstekende brandstof te zijn, het was dé brandstof in de Gouden Eeuw. De massale turfwinning had echter grote gevolgen. Hazerswoude-Dorp en Benthuizen lagen uiteindelijk als eenzame schiereilanden in een waterplas. In 1759 gaven de Staten van Holland de ambachten Hazerswoude, Benthuizen, Benthorn, Hoogeveen, Zoeterwoude en Noord-Waddinxveen toestemming tot het droogmaken van deze plas

Het oude land  

In de 17e eeuw bestonden de landerijen rond Benthuizen en Hazerswoude uit agrarisch gebied. Het ging zo goed dat er aan gedacht werd polders samen te voegen om tot een beter beheer te komen. In 1627 maakte de landmeter Jan Pietersz Dou een plan voor een ‘generale’ (algemene) polder van Voorschoten langs de Rijn achter Hazerswoude om naar de landscheiding, de grens tussen Rijn- en Schieland. Hazerswoude had alleen al aan de Rijnzijde elf sluizen. De Westvaartsluis had een windveer die ook bij zeer hoog water in de Rijn kon worden geopend. Schepen konden door deze sluizen overal in polders en achterland komen.

Grondeigenaren staken turf voor eigen gebruik. Daardoor veranderde het landschap; het werd lager en drassiger. Dit versnelde in de loop van de 16e eeuw toen een ware turfindustrie ontstond. In minder dan een eeuw veranderde het gebied rond Hazerswoude en Benthuizen in een groot meer. Het aantal inwoners nam sterk af. Storm en hoge waterstand vormden een groot gevaar. De mensen vreesden de waterwolf, de afkalving van de grond waardoor dijken en wegen verslechterden en zelfs geheel verdwenen.

De turf werd met platbodems naar de stad vervoerd. De schuiten voeren niet leeg terug, zij werden vol gestort met de inhoud van de stronttonnen die werden leeggehaald. Deze was goede meststof voor de weilanden. Dat er nu nog pijpenkopjes gevonden worden op het land is hieraan te danken. Zo zie je maar dat er in de 18e eeuw al stiekem op het huisje gerookt werd.

De vijf polders waarbinnen de waterplassen zich bevonden, sloegen de handen ineen en vormden het bestuur over de omringdijk. Ze wilden de hier binnen gelegen Noordplas met een oppervlakte van wel 3.450 hectare, droogmaken. Het plan bestond uit de bouw van 26 molens die met vijf getrapte bemalingen de klus moesten klaren. De molens waren zo opgesteld dat na het droogmalen iedere polder zijn eigen bemaling kon regelen. Aanvankelijk kreeg men het plan financieel niet rond, maar de Staten van Holland stelden de geldschieters vrij van het betalen van belasting. Dat hielp. Na een mislukte poging in 1749 werd in 1759 het octrooi tot droogmaking verleend. Eerst werden dijken aangelegd. Gedeeltelijk werd gebruik gemaakt van bestaande dijken, zoals de Voorweg en de landscheidingsdijk. Er werden weteringen aangelegd om het verzakken van de grond bij het droogmalen te voorkomen.

Het nieuwe land  

Na ruim 5 jaar was het karwei geklaard. Er hebben veel mensen aan gewerkt; de bevolkingsgroei in de dorpen tussen 1760 en 1765 was ernaar. 26 molens en kilometers tochten en sloten werden aangelegd slechts met bootjes en kruiwagens. Een gigantische klus.                                  

Het gebied werd verdeeld in vier nieuwe polders. De Hazerswoudse Droogmakerij kende een roerige start met veel wateroverlast. In de bovenmolen van de gang van drie aan de Westvaart is een bijzondere proef gedaan. Ferdinand Opdam uit Wassenaar had samen met Adrianus van Marle en Klaas Klaverweijde de drievoudige tonnenvijzel uitgevonden (zie beeldmerk). Zij kregen hiervoor octrooi van de Staten van Holland. Na een proef in de Leidse molen De Eendracht werd de vijzel ingebouwd in de bovenmolen aan de Westvaart. Het lukte niet om er een goed rendement uit te halen. Rijnland gaf niet op en liet wel twee jaar tevergeefs onderzoek doen. De droogmakers verloren hun geduld. Het kwam zelfs zover dat de schout van azerswoude ruzie kreeg   vvvHazerswoude, Gerard Boers, hierover ruzie kreeg met de molenaar van de molen. Uiteindelijk werd de vijzel vervangen door een scheprad.

Na het droogvallen en herinrichten van de polders was er van de oude structuur van het land niet veel over. Het had een ander aanzien gekregen en bestond nu uit rechte kavels en tochten.

Trammelant

De vijf polders kregen het zelfbeheer terug, maar wel in een zeker samenwerkingsverband. De omringdijk hield zijn eigen bestuur. Dat ging goed, behalve voor de Hazerswoudse Droogmakerij. Deze behoort tot de diepste polders van Nederland. Het waterpeil in het diepste deel van de polder is nu zes meter onder NAP. Vijf jaar na de droogmaking ontstonden problemen met de bemaling. Hoogheemraad Pieter Lelyveld verweet schout Gerard Boers het waterbeheer van de polder te verwaarlozen en het droogmalen van het Hazerswoude-Dorp voorrang te geven. Boers en Hoogheemraad Theodorus Bisdom, maar ook inwoners van het Dorp verzetten zich tegen de verbeteringen van de bemaling die Pieter Lelyveld voorstelde. Deze wilde een extra boezem van de Rietveldse molen tot aan de Oostvaart langs de Kerkvaart. Zo werd het dorpswater van het polderwater gescheiden. Boers en Bisdom wilden dit voorkomen. Lelyveld spande een rechtszaak aan en won deze maar daarmee was de zaak niet opgelost. De eerste aanpassingen werden snel gedaan. De schepraderen van de molens aan de Westvaart werden verdiept zodat het water dieper kon worden weggehaald. In 1814 was de boezem gerealiseerd en de aangrenzende Butterpolder drooggemaakt.

De jaren 1860-1865 waren erg nat. De inwoners van de Hazerswoudse droogmakerij klaagden bij hun bestuur over de zeer natte polder. De andere polders binnen de drooggemaakte Noordplas werden wel goed drooggemalen. De houten schepraderen en roeden, de balken van de wieken, werden door metalen vervangen, maar dat hielp onvoldoende. Twee onderzoeken door de ingelanden zelf en door Rijnland waren in tegenspraak met elkaar en losten niets op. Uiteindelijk werden de molens om verschillende redenen vroegtijdig afgebroken. De derde molen van de gang van vier raakte in 1895 in een storm zeer beschadigd. De derde van de gang van drie brandde af, maar werd weer opgebouwd. De bovenmolen van de Benthuizense viergang, die bij de spoorlijn stond, brandde voor de tweede keer af maar nu door het passeren van een stoomtrein. Daarom werd hier een speciale, ronde stenen molen teruggezet. Deze voorvallen, die veel kostten en ongemak veroorzaakten, en het voortschrijden van de techniek deden het bestuur in 1914 besluiten de molens van de Hazerswoudse droogmakerij af te breken en te vervangen door elektrische gemalen. De andere elf molens van de Noordplas zijn later afgebroken.
De polders worden nu bemalen door het grote gemaal bij Waddinxveen.